“En deze had een zuster, genaamd Maria, welke, zittende aan Zijn voeten…” (Luk. 10:39)
Martha was een flinke vrouw. Haar man was lang afwezig geweest, maar al die tijd had zij het huis bestuurd met vaardige hand. Er was groot verdriet in haar leven gekomen, maar daarna ook grote vreugde, want Jezus had haar lief!
Maar niet alleen haar. Jezus had ook haar huisgenoten lief. Haar man, haar zus, haar broer. In Lukas wordt alleen die zus genoemd. Maria heet zij. Dat was de meest voorkomende naam in het Israël van die dagen. Ontleend aan de zus van Mozes, Mirjam.
Wat weten wij van deze Maria? Vanuit wat zij zegt bijzonder weinig. Martha horen we regelmatig spreken, Maria bijna nooit. In de drie geschiedenissen waarin zij voorkomt komt zij zelf maar eenmaal aan het woord. Er wordt heel veel tegen haar gezegd, en ook heel wat over haar. Maar zelf zegt ze bijna niets. Het enige wat ze zelf zegt, is bijna letterlijk hetzelfde als wat haar zus Martha eerder gezegd heeft (Joh. 11:32). Ze is in woorden geen hoogvlieger.
Hier ligt waarschijnlijk ook het antwoord op iets raadselachtigs van deze familie. Is het u nooit opgevallen, dat het vreemd is dat hier twee zussen en een broer in één huis wonen. Geen tieners die nog bij hun ouders thuis wonen, maar volwassenen die in het huis van hun zus wonen. Dat was in die cultuur volstrekt ongebruikelijk. Je bleef bij je ouders thuis totdat je ging trouwen. Daarna had een man zijn eigen huis. En een vrouw kwam te wonen in het huis van haar man. Waarom woont dan Maria nog in het huis van haar zus?
Dat moet er mee te maken hebben, dat zij niet kon trouwen. Wat is dat bij Maria geweest? Zij was een vrouw die nauwelijks sprak, en die nooit slimme dingen zei. Een vrouw die sprak door haar dáden: aan de voeten van Jezus zitten, Zijn hoofd zalven met nardus. Maar die daden werden door anderen niet serieus genomen. Ze deed volgens Martha en Judas de verkeerde dingen op het verkeerde moment.
Als we deze dingen wat op ons in laten werken, dan verschijnt er een duidelijk beeld van Maria op ons netvlies. Zij was een simpele ziel. Wij zouden waarschijnlijk zeggen: verstandelijk beperkt. Een vrouw die niet getrouwd was en wel ongetrouwd zou moeten blijven. Die afhankelijk was van de leiding van haar zus en nooit zelfstandig zou kunnen wonen. Die veel van de wereld om haar heen niet begreep en door anderen niet begrepen werd. Die veel verwijten kreeg maar… zich nooit verdedigde.
Lees maar eens goed. Het is telkens Jezus Die het voor haar opneemt. Hij verdedigt deze vrouw die zelf niet weet wat ze zeggen moet. En steeds weer laat Hij horen, dat niet degene die het zo goed weet gelijk heeft, maar zij die zo dom en onbenullig lijkt. Een levende illustratie van 1 Kor. 1:27: ‘Het dwaze der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou.’
Zo krijgt het beeld van Maria aan Jezus’ voeten nog meer diepte en reikwijdte.
Hier zit een vrouw die bij de wereld niet in tel is maar wel bij Christus. Hij kijkt anders dan de wereld. ‘De mens ziet aan wat voor ogen is, maar Hij ziet het hart aan’. ‘Ik dank U Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, maar hebt ze de kinderkens geopenbaard.’ En naamgenoot Maria zong: ‘Hij heeft machtigen van de tronen afgetrokken en nederigen heeft Hij verhoogd.’ Dan hoeven wij (verstandelijk) gehandicapten niet ‘minder-begaafd’ te noemen. Immers, dít zijn pas echte gaven, als Christus Zijn liefde je schenkt. Dan hoeven wij met onze kracht of ons verstand ons niets te verbeelden, want voor God is het niets als het niet op Hem gericht is.
Hier zit een vrouw die geleerd heeft wat ze nodig heeft. Ze zit aan Zijn voeten, want ze voelt zich soms zo onwetend. Wat wil ze graag meer leren van haar lieve Meester! Wat ben je gezegend als je je onwetend voelt en leergierig bent. Soms staat een hoog IQ je in de weg, omdat je meent het beter te weten dan God. Soms staat een laag IQ je in de weg, omdat je vreest dat je het toch nooit zult leren. Allebei worden we door dit voorbeeld op onze plaats gezet. Maria heeft niet de pretentie dat zij het wel weet, maar ze denkt ook niet bij voorbaat dat ze toch niets kan leren. Nee, ze weet maar één ding: Hij weet wat ik niet weet, Zijn stem is mij lief, Zijn woorden zijn mijn eten en drinken. Het maakt haar niet uit wat ze al weet of onthouden kan, het gaat haar er om wat Jezus haar te zeggen heeft.
Hier zien we een vrouw, die het werk van Christus zichtbaar maakt. Paulus schreef dat God het dwaze heeft ‘uit¬verkoren’. Nee, niet dat een rijke, slim¬me, sterke bij voorbaat geen kans maakt op de zaligheid. Het punt is meer, dat die rijken, slimmen en ster¬ken er vaak zelf niet zo’n behoefte aan hebben; zij sluiten zichzelf uit… Maar wat Paulus vooral wil zeggen is, dat Christus een bijzonder zorgzaam oog heeft voor mensen aan de rand. Voor armen, blinden, kreupelen, verachten. ‘Wie mij veracht, God wou mij niet verachten!’ Hij is een Goede Herder, Die zo’n liefdevol oog heeft juist voor degene die niets is en hulpbehoevend. Omdat Hij een volkomen zaligmaker is. Het is bij Hem in zekere zin alles of niets. Hij wil niet Zijn bijdrage leveren aan iemand die het meeste wel zelf kan, maar Zijn genade aanbieden aan degene die niets meer kan. De gebrek volle omstandigheden kunnen daarbij helpen. Maar het gaat toch om meer. Het gaat er om, dat het in onze ziel zo leeft. Dat wij ons volkomen gebrek beseffen. Geen kracht, geen wijsheid, geen verdienste meer.
Daarom moeten we allemaal van ons voetstuk vallen wil het goed komen. ‘Aan des Heilands voeten’ is de hoogste plaats. De plaats waar je ontferming vindt. Van de Ontfermer, Die niet vraagt wat je hebt maar wat je bij Hem zoekt. Hij ziet zo graag een arme zondaar tot Zich komen. En een arme zondaar – die ziet zo graag een rijke Heiland komen. En hier is Hij! Van Wie David al gezongen heeft:
‘d Eenvoudigen wil God steeds gadeslaan.
‘k Was uitgeteerd, maar Hij zag op mij neder.
M. van Reenen V.D.m.