“Heere, trekt Gij U dat niet aan, dat mijn zuster mij alleen laat dienen?”
(Lukas 10:40)
Wat heeft Martha het geweldig druk! Ineens moet ze voor minstens dertien gasten zorgen. Ze vliegt van hot naar her. Dat doet ze natuurlijk met liefde, maar het gaat niet vanzelf. Dat denken de mensen wel eens: ‘Martha, dat is een harde werker, die doet niet anders. Geef haar een taak, en je weet zeker dat het snel en goed gebeurt.’ Maar al doe je iets altijd, dat betekent nog niet dat het je geen moeite kost! Je moet je ook wel eens verbijten als er wéér een taak op je bordje gelegd wordt. Natuurlijk loop je er niet voor weg. Dus als niemand anders het doet, dan doe jij het maar weer. En de volgende keer weer.
In Martha’s geval is het ook logisch. Zij heeft al jarenlang het huishouden gerund; aan Maria kun je het nooit helemaal toevertrouwen. En als Jezus en Zijn discipelen komen, natúúrlijk moet dan alles goed voor elkaar zijn, natuurlijk heeft ze zichzelf daarvoor over, natuurlijk doet ze het graag. Maar toch… als ze daar al die mensen zo ziet zitten bruist het wel vanbinnen. Ze vinden het allemaal zo gewoon dat zij het doet. Niemand geeft haar een compliment. En kijk eens, Maria heeft alle aandacht van Jezus. Het lijkt wel of de Heere Jezus niet in de gaten heeft hoe veel zij, Martha, voor Hem doet. En alsof Maria het wel best vindt zo. Natuurlijk gaat zij er niet bij zitten, het werk moet immers gebeuren! Ze doet er nog een tandje bij, ze zal zich eens bewijzen. Hopelijk ziet Jezus dan hoe veel zij voor Hem over heeft, en hopelijk staat Maria dan eindelijk eens op om ook wat te doen.
Maar als er maar steeds niets verandert, kan Martha zich niet meer inhouden. Hard is haar verwijt aan Maria: ‘dat zij mij alleen laat dienen.’ Ze spreekt Maria niet zelf aan. Je praat immers makkelijker óver elkaar dan mét elkaar – zeker bij zo’n vrouw als Maria.
Elkaar verwijten maken, we herkennen het helaas maar al te goed. Waar komt het vandaan? Niet naar de ander luisteren waarom diegene iets doet (in dit geval: ‘Maria, waarom ga je eerst bij Jezus zitten?’). Gelijk invullen hoe de ander denkt (in dit geval: ‘Maria vindt het wel prima als ik het al het werk moet doen.’) En vooral: jezelf centraal stellen: menen dat jij het goed doet en vinden dat jou onrecht wordt aangedaan.
Dit is één van onze grootste valkuilen: zelfmedelijden. Klagen is iets anders dan zelfbeklag. Dan immers ben jij de meest zielige, minst begrepen, best bedoelende persoon: ‘Ze moeten altijd mij hebben, terwijl ik nog wel…’ Hoe anders was dat bij Jezus! Hij klaagde wel Zijn nood, maar stond daarin niet Zelf centraal. Hij kwam niet naar deze aarde om het goed te hebben en goed gevonden te worden, maar om te lijden en te sterven. Zelfs in Zijn diepste lijden ging het Hem nog om de eer van God en het heil van zondaren. In het zicht op Jezus verdwijnt niet onze klacht maar wel ons zelfbeklag. En dan dus ook onze harde verwijten. Wat is diegene mild die vóór hij iets tegen een ander zegt eerst op Jezus ziet…!
Martha is dat even vergeten. O ja, ze kijkt wel naar Jezus, maar ze ziet niet op Hem. Ze kijkt niet tot Hem omhoog maar ziet ten diepste op Hem neer. Niet dat ze geen respect meer voor Hem heeft, want ze noemt Hem nog ‘Meester’, maar toch… Eigenlijk behandelt ze Hem als haar slaaf. Ze maakt Hem heftige verwijten, meent dat Hij het compleet verkeerd doet.
‘Trekt u Zich dat niet aan?’ In haar gedachten heeft Jezus niets in de gaten en trekt Hij Zich van haar niets aan. Wat een harde gedachten over haar Heere! Als Martha’s het terecht moeilijk had, dan had Jezus het al lang in de gaten gehad. Bij Hem is het niet zo dat Hij aan de één (hier: Maria) denkt en de ander (hier: Martha) vergeet. O nee, ‘Hij ziet in gunst op die Hem vrezen’. Als één van de Zijnen in nood is, dan bekommert Hij Zich daarover. Maar o, hoe vaak zien wij een nood die er ten diepste niet is en zien wij niet een God Die er wel is, zoals de discipelen op zee: ‘Meester, bekommert het U niet…?’ (Markus 4:38).
Martha verwijt Jezus dat Hij te weinig ziet en dat Hij te weinig doet. Zij had verwacht, dat Hij Maria wel zou vermanen om ook te helpen, maar dat heeft Hij niet gedaan. Jezus doet het verkeerd! Hoe vaak doet God het in onze ogen verkeerd? Wij menen wel te weten hoe Hij had moeten werken, spreken, helpen. Het liefst zouden we Hem alsnog aan het werk zetten. Maar wij zijn niet degenen die bevelen uitdelen! Gelukkig niet. Want als het er op aan komt, weten wij helemaal niet wat goed is. Hij vergist Zich niet. Als dat wel zo lijkt, dan is het geen tijd voor verwijten maar voor geduld. Voor geloof. Dat wil zeggen: een blik op Zijn hart, waardoor we zien dat er in Hem geen liefdeloosheid is. Het is nodig dat wij tot diep in ons hart leren wat het betekent om Hem ‘Meester’ te noemen: Hij regeert en bestuurt, en wij buigen voor Hem.
M. van Reenen V.D.m.