En velen uit de Joden waren gekomen tot Martha en Maria, opdat zij haar vertroosten zouden over haar broeder.
(Johannes 11:19)
Wat een verdriet is er in deze wereld. Mensen doen elkaar soms zo’n diepe pijn… Maar diep verdriet is er ook daar waar wel liefde is. Juist ook daar, want eenmaal moet je ook afscheid nemen van elkaar. Hoe pijnlijk is het om iemand van wie je houdt los te moeten laten, definitief los te moeten laten. Afscheid, rouw, gemis.
Zo draagt iedereen verdriet bij zich. Of verdriet van eenzaamheid, omdat er geen liefde is. Of verdriet van afscheid, omdat er liefde was. Zelfs in het uitnemendste van dit leven is er daarom nog moeite en verdriet (Psalm 90).
Wat kunnen we daarin voor elkaar doen? Eerst maar beseffen, dat iedereen (zeker iedereen die wat ouder is) hiervan weet: wij zijn niet de enige… En dan ook, dat we ook daarvoor aan elkaar gegeven zijn: wij moeten niet alleen blijven. En bovenal, dat we elkaar niet de ware troost kunnen geven: we moeten van een Ander zijn. De Ander, Die weet wat sterven is, zoals we in deze lijdenstijd gedenken.
Voordat Hij Zelf naar het kruis gaat komt Hij in een sterfhuis. Lazarus is gestorven, vier dagen geleden inmiddels. Als Jezus daar komt is Hij bepaald niet de eerste. Vele Joden zijn reeds gekomen. Martha en Maria zijn gewaardeerd in hun omgeving. Zij die liefde hebben gegeven ontvangen nu liefde van hun omgeving.
Om te troosten zijn ze gekomen. Dat is waardevol. De Heere heeft de mens gemaakt om er voor elkaar te zijn, ook na de zondeval is dit zo gebleven: ‘het is niet goed dat de mens alleen zij’. Gedeelde vreugd is dubbele vreugd, gedeelde smart is halve smart.
Wat hebben ze gezegd, deze Joden? We weten het niet, we horen hun gesprekken niet. Alleen straks, als Jezus bij het graf staat, dan laten ze iets horen: ‘Zie hoe lief Hij hem had’ (vers 36). Ze herkennen de tranen van liefde. Dat is al iets groots: te merken dat een ander hield van je geliefde. ‘Gecondoleerd’ zeggen we dan, we belijden dat we meelijden. Dan hoef je niet altijd veel meer te zeggen. Al is het soms juist ook zo goed om te spreken. En de ander te láten spreken vooral.
De Joden kwamen om Martha en Maria te troosten. Lukte hen dat? Ach, nog steeds staat het verdriet deze vrouwen op het gezicht. Je hoeft ze maar even aan te raken en ze barsten al weer in snikken uit. Ze zijn als Rachel, die zich niet wilde laten troosten (Jer. 31:15). En is het vreemd? Hoe vriendelijk de Joden ook zijn, Lazarus komt er niet door terug. Wat zullen wij troosten? Immers, ‘alle vlees is als gras, en al zijn goedertierenheid als een bloem van het veld’ (Jes. 40:6).
Tóch roept de Heere Zijn knechten er toe op: ‘Troost, troost Mijn volk’. En zijn die knechten alleen de ambtsdragers? Welnee toch? Hij vraagt ons allemaal om voor de ander een trooster te zijn. Niet alleen in daden, maar meer nog in houding. En allermeest in woorden.
Helpen woorden dan? Woorden kunnen zo leeg klinken… Ja, maar niet deze woorden die Hij Zelf ons aanreikt: ‘Zie, hier is uw God’ (Jes. 40:9). Als je dit maar niet zegt om je er je goedkoop van af te maken, maar vanuit de diepe bewogenheid en vaste zekerheid.
Zouden de Joden dat ook gezegd hebben? ‘Martha, richt je op de Heere Jezus!’ Misschien wel, maar dan nog hebben ze Hem niet goed begrepen. Later klinkt hun verwijt: ‘Kon Hij Die de ogen des blinden geopend heeft niet maken dat ook deze niet gestorven ware?’ Ze wisten dat Hij helpen kon, maar wisten ten diepste niet hoe. Toch zou dat het allerbeste geweest zijn waarmee zij Martha en Maria konden troosten: ‘Zie, daar komt uw Heere!’
En zo is het toch? Hij kwam en Hij komt. Misschien voor ons gevoel wel traag en onbegrijpelijk, maar Hij laat Zijn ‘kwijnend volk niet eind’loos in ’t verdriet’. Ook de Heere Jezus komt om Martha en Maria te troosten. En met welk een diepe troost komt Hij dan!
Het wonderlijkste van Zijn vertroosting is nog wel, dat Hij Zelf de dood is ingegaan. Zo was het toen trouwens nog niet, maar een paar dagen later wel, en zo mogen wij van Hem weten. Hij is een Trooster Die eerst Zelf gestorven is! Wij weten niet wat onze geliefde meemaakte toen diegene stierf, maar Hij kent wel de weg in de dood, de diepe eenzaamheid, de grote verschrikking. Er is niemand die zo diep kan medelijden als Hij!
Maar als dit alles was, dan was het nog een schrale troost. Hij heeft de dood overwonnen. Op ziekbedden wordt gestreden tot aan de dood, Hij streed tot in de dood. Hij heeft de angel er uit weggenomen door de schuld te betalen, het oordeel weg te nemen, de hemel te openen. ‘Dood, waar is uw prikkel, hel, waar is uw overwinning?’ Die juichkreet is er alleen waar wij Jezus zien. Daarom, hoe goed ook het is om elkaar te troosten, onze enige volle troost is: het eigendom te zijn van die getrouwe Zaligmaker.
M. van Reenen V.d.m.