Lazarus, onze vriend, slaapt.
(
Johannes 11:11)

Terwijl in Bethanië iedereen overstuur is, blijft Jezus in het Overjordaanse zo rustig alsof er niets aan de hand is. Eerst blijft Hij rustig twee dagen wachten, daarna vertelt Hij dat ze toch die kant op gaan, net alsof er geen Joden zijn die Hem met de dood bedreigen. Hoe duidelijk blijkt het, dat Hij Heere is! Niets kan Hem afbrengen van Zijn doel. Hoe het ook in ons leven stormt, nooit wordt Hij erdoor omver geblazen. Hij staat erboven.

En Hij staat er midden in! Hij is niet onbewogen, alsof onze zaak Hem niet ter harte gaat. Luister hoe Hij spreekt over Lazarus: ‘onze vriend’. Hij heeft hart voor hem, en voor allen die Hem toebehoren: ‘Ik heet u niet meer dienstknechten (…); maar Ik heb u vrienden genoemd.’ Hoort u het, die uw heil bij Hem gezocht heeft? Hij noemt u Zijn vriend(in). Zou Hij u dan kunnen laten vallen? Nee, zo is Hij niet! En als je nog buiten Hem staat? ‘Hij is het Die ons Zijne vriendschap biedt!’ O, wat een zaligheid als Hij je Zijn vriend wil noemen. Wat een zekerheid dat het dan niet meer verkeerd kan gaan!

De zegen is nog breder. Wie de vriend van Christus is, is het ook van andere christenen. Lazarus is niet alleen Jezus’ vriend maar ook die van Zijn discipelen. ‘Zoete banden die mij binden aan des Heeren lieve volk’. Je gaat elkaar herkennen, je mag liefde ontvangen, en je wilt ook liefde geven: ‘Zou ik niet liefhebben die U liefhebben?’ Dan kun je vanwege het geloof een hele vriendengroep verliezen terwijl je toch ten slotte méér vrienden krijgt dan ooit!

Het is rijk om geestelijke vrienden te hebben, maar het is zalig om Zijn vriend te zijn. ‘Een vriend is iemand die alles van je weet en toch van je houdt’ zo stond op een tegeltje bij mijn ouders thuis. Dat geldt van Hem ten volle: Hij weet alles van je! Dat geldt daar, in het Overjordaanse: Hij weet hoe het met Zijn vriend Lazarus gaat. Dat geldt nu, vanuit de hemel ziet Hij al de Zijnen: ‘Ik weet uw werken en waar gij woont’. Hij kent het hart en heel de toestand van ons leven.

En ook de toestand van het sterven. Hij heeft in Zijn geest ge­zien hoe Lazarus zijn laatste adem uitblies. Dat vertelt Hij nu aan Zijn discipelen. De toestand van de ene gelovige gaat ook de andere aan. Niet voor niets dat we in de kerk ook elkaars noden benoemen!

‘Lazarus, onze vriend, slaapt’. Je zou zeggen dat Hij er wat omheen praat, omdat Lazarus gestorven is. Omfloerst taalgebruik, zoals politici dat gebruiken als ze vervelende beslissingen bekend maken.

Alleen… zo is de Heere Jezus niet! Hij draait nooit ergens omheen, Hij spreekt de waarheid, want Hij is de Waarheid. Hij gaat eerlijk met ons om, ook dan als het ons pijn doet. Waarom dan deze woorden?

Ze zijn waar, dat sowieso. En ze zijn ook wijs. De Heere Jezus is wel eerlijk maar niet bot. Hij is pastoraal, Hij heeft het hart van een goede Herder. Terwijl Hij Zelf volkomen rustig is, voelt Hij wel aan hoe gespannen sommige van Zijn discipelen zijn. Daarom gaat Hij voorzichtig met hen om. In Zijn woorden bereidt Hij hen voor op dat heel pijnlijke van de dood.

En meer dan dat. Hij wil hen hiermee ook anders naar de dood laten kijken. De dood die zo definitief is. Voorgoed valt de scheiding, nooit meer kun je elkaar spreken, nooit meer ook maar even iets aan de ander laten zien, zijn of haar goedkeuring horen. Nooit meer het vuur van de liefde aangewakkerd krijgen, nooit meer vragen naar het werk van God.

Maar nu zegt hier de Heere, dat het ‘nooit meer’ niet ten volle geldt. Het is niet waar dat met de dood alles voorbij is. De dood is als een slaap. En niemand zal zeggen dat met de slaap alles voorbij is! Je zegt elkaar ’s avonds genacht en je verwacht dat je elkaar morgen weer spreken kunt. In die nachtslaap heerst er stilte, dan is er geen gesprek, geen vonk die overslaat. Maar morgen weer!

Zo is het toch ook met de dood. Die is slechts een scheiding voor even. Om straks weer elkaar te begroeten, in die nieuwe morgen. Wat dat betreft niet anders dan een slaap. ‘Ontslapen’ zo hebben de Statenvertalers het weergegeven.

Dit woord wordt in het Oude Testament ook wel gebruikt voor ongelovigen, maar in het nieuwe telkens alleen voor gelovigen. Alleen van hen geldt het echt, dat de dood ten diepste niet anders is dan een rustperiode.

En wat een zegen kan de slaap zijn. Na een vermoeiende dag, met een hoofd vol gedachten – als je dan in slaap mag vallen en ’s morgens ver-frist ontwaken, dan merk je hoe goed het je gedaan heeft. Zo zegt de Heere tegen Zijn moegestreden kinderen: ‘Kom, je mag gaan slapen.’ ‘Zalig zijn de doden die in de Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid.’

Wat een zegen als Christus van je zegt dat je slaapt. Hij weet het immers. En… Hij houdt de Zijnen ook dan in Zijn armen.

M. van Reenen V.d.m.