“Indien iemand in de dag wandelt, zo stoot hij zich niet, overmits hij het licht dezer wereld ziet.”
(Johannes 11:9)

Van uitstel komt bij de Heere Jezus geen afstel. Na het verzoek om snel bij Lazarus te komen heeft Hij twee dagen gewacht, maar dan vindt Hij het toch tijd om te gaan. Terug naar Jeruzalem, de stad waar Hij nog kort geleden met Zijn discipelen vandaan is gegaan.
Waarom is Hij daar eigenlijk weg ge­­gaan? Zijn discipelen kunnen het zich nog goed herinneren. Men pro­­beer­de Jezus te grijpen omdat Zijn woorden niet bevielen (Joh. 10:39). En ze voelen wel aan: als ze Hem gepakt hadden, dan was Hij Zijn leven niet zeker ge­­weest! Daarom zeggen ze dat ook te­gen hun Meester: ‘De Joden heb­­ben geprobeerd U te stenigen!’ Bent U vergeten hoe gevaarlijk het is in Je­­ru­zalem? Als we nu naar Beth­­a­nië gaan, dan zullen ze U vast en zeker alsnog grijpen. Dat wordt Uw dood, en misschien ook wel de onze…

Zo redeneren de discipelen, en gelijk hebben ze – menselijk gezien. Je moet jezelf niet zomaar in gevaar brengen. Het is goed om iemand te willen helpen, maar je moet ook om jezelf denken…

Dit alles moge dan waar zijn, maar het is toch buiten God gerekend. Inderdaad geeft de Heere ons de opdracht om zorgvuldig met ons leven om te gaan, maar Hij geeft ook de opdracht om voor anderen te zorgen. Dat is soms een dilemma, of zelfs een spagaat. Moet je nu de ander maar aan zichzelf overlaten, of moet je over je eigen grenzen heen gaan…?

Hoe gaat de Heere Jezus met dit dilemma om? Vreemd, Hij heeft het er helemaal niet over! Hij hinkt niet op twee gedachten, van de ene naar de andere plicht, maar Hij kijkt verder. Van Wie komt de plicht? De enige plichten die echt je plicht zijn komen van God (daarom ook moest een slaaf gehoorzaam zijn ‘voor de Heere’, Kolossenzen 3:23). Maar geeft deze God alleen opdrachten? O nee, Hij geeft veel meer. ‘Hij zal genad’ en ere geven, Hij zal hun ’t goede niet in nood onthouden…’

En daarop ziet nu de Heere Jezus. Hij weet Zich volkomen verbonden aan Zijn Vader en weet Zich veilig bij Hem. Hij weet Zich alleen bij Hem veilig. Als Hij één stap naast de weg van Zijn Vader zou zetten, dán zou het gevaarlijk zijn. Of als Hij zou weigeren om de weg te gaan.

Omdat aan Zijn discipelen en ons duidelijker te leren gebruikt Hij het voorbeeld van dag en nacht. We kunnen ons het goed voorstellen, dat er in het bergachtige landschap rondom Jeruzalem wegen waren waarvan men zei dat het gevaarlijk was. Steile hellingen, scherpe bochten, rotsblokken op de weg. Je kunt daar zomaar struikelen, vallen, omkomen!

Toch is dat niet helemaal waar. Het hangt er erg vanaf wanneer je gaat. Als je ’s nachts gaat, ja dan is het er gevaarlijk. Dan is zelfs een gladde weg nog gevaarlijk! Maar als je overdag gaat en je kunt de loop van de weg overzien, je kunt de rotsblokken zien liggen, je hebt op tijd in de gaten waar afgronden zijn – dan is het gevaar zo groot niet.

Met degene die ’s nachts wandelt bedoelt de Heere Jezus iemand die naar eigen inzicht handelt. Niet naar de wil van God, niet in opzien tot God. Zo iemand mist het licht, het zicht, de veiligheid. Dan is in feite iedere keuze vol risico’s, dan is iedere levensweg gevaarlijk.

Met degene die overdag wandelt bedoelt de Heere Jezus iemand die in Gods wegen gaat. ‘Ik wandel in het licht met Jezus’. Ja, op die weg zijn gevaren, risico’s, zorgen – maar die kunnen je niet schaden. Wie in Gods wegen gaat, die gaat altijd en overal veilig.

Dit kunnen we verkeerd opvatten. Het is niet zo, dat iemand die in Gods wegen gaat nooit duisternis ervaart (vergelijk Jes. 50:10). Duisternis in de omstandigheden, duisternis in de beleving, duisternis in de toekomst. Maar er is toch iets dat licht is: ‘Uw Woord is mij een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad.’ En nog dieper: het licht van Gods genade: ‘Hoe donker ooit Gods weg moog’ wezen, Hij ziet in gunst op die Hem vrezen’. Daarom, hoe veilig is het om in Zijn wegen te gaan, hoe zeker reis je dan!

Is dat zo? Kan er op die weg niets gebeuren, zijn daar geen gevaren? Daar in Jeruzalem, daar waren toch Jezus’ vijanden, en zij hebben ten slotte Hem toch gegrepen?! Dat is waar, toen en nu: ‘Veel wederwaardigheên, veel rampen zijn des vromen lot’… Maar dat is niet bepalend. Dat gaat slechts over het tijdelijke lot. ‘Vrees niet voor hen die het lichaam kunnen doden maar de ziel niet kunnen doden!’ Wie in Gods handen ligt zal nooit uit Zijn handen vallen.

En andersom…! Wie in de duisternis van zelfgekozen wegen wandelt, die kan soms tijden lang gemakkelijk voorwaarts gaan – maar een keer komt de afgrond die je niet gezien hebt. Het is dan wel tijdelijk gemakkelijk maar eeuwig gevaarlijk. Leven achter de Heere aan of leven zonder de Heere: een verschil van dag of nacht…

M. van Reenen V.d.m.