“En als deze dingen volbracht waren, nam Paulus voor in den Geest, Macedonië en Achaje doorgereisd hebbende, naar Jeruzalem te reizen zeggende: Nadat ik aldaar zal geweest zijn, moet ik ook Rome zien.”
(Handelingen 19:21)

Reisplannen. Die worden zeker in de zomerperiode massaal en naar hartenlust uitgedacht en uitgevoerd. Daar is natuurlijk niets op tegen. De dichter Revius zei al: Reis vrij in plaatsen waar men schone dingen ziet, maar wacht u en vervreemdt van uwen Schepper niet. Als het maar niet onze bedoeling is om God te ontlopen, dan mogen we heengaan naar bestemmingen, die we graag eens zouden zien. Dat laten velen van ons zich dan ook geen twee keer zeggen. Er wordt wat afgereisd in onze tijd. Vooral verre reizen zijn populair.

Paulus is bezig met zijn derde zendingsreis en vertoeft drie jaren in Efeze. Het Evangelie mocht daar  grote kracht doen. Het Woord des Heeren wies met macht. Wie zou daar niet jaloers op worden?  Het Evangelie nam de overhand. De Naam van de Heere Jezus werd groot gemaakt. Veel tovenaars kwamen en verbrandden hun boeken. Alle reden dus voor Paulus om daar te blijven, zo zouden wij zeggen.

Maar vreemd  genoeg komen juist dan de reisplannen op in Paulus’ gemoed. Het zijn plannen, die echter niet meteen worden uitgevoerd. Hij zendt wel Timotheüs en Erastus al naar Macedonië maar blijft zelf nog een tijdlang in Efeze en omstreken achter. Pas als de grote storm van Demetrius, de zilversmid, heeft gewoed, gaat Paulus heen, zijn vrienden achterna. Hij gaat ook naar Macedonië, vervolgens naar Griekenland (Korinthe) en keert vervolgens via Macedonië terug om naar Jeruzalem te reizen.

Plannen. Maar maakt Gods kind die op eigen houtje? Nee, zelfs een apostel heeft over zijn reisschema geen zeggenschap. Hij neemt voor in de Geest. Dat wil zeggen dat Paulus in alles de Geest des Heeren erin betrok. Zijn reisplannen waren dus zaak van gebed. Niets op eigen houtje. Wij lezen elders in de handelingen dat de Geest Paulus ervan weerhield ergens heen te gaan en ook dat Hij hem naar elders leidde. En dan kan het ook nog maar zo gebeuren, dat de Geest wel plannen ingeeft, maar de uitvoering  verdaagt. Niet nu al, Paulus. Nog een tijdlang moet je in Efeze blijven. Je moet er nog de verdrukking van Demetrius doorstaan. De Heilige Geest wijst tijd en plaats. Zo moet het ook bij ons zijn. Heere, ai, maak mij Uwe wegen … Je moet ook leren wachten op Gods tijd. Geduldig, zonder vragen. Zal Paulus dat altijd hebben gedaan? Ach, hij was ook maar een zondig mens. Hij moest het leren zoals u en ik.

Zo heeft Paulus ook het plan opgevat (in de Geest) om uiteindelijk naar Rome te reizen. Na Jeruzalem moest hij ook Rome zien. Reeds lange tijd leefde dat verlangen in hem. Wij weten dat uit de brief aan de Romeinen. Hij bad de Heere om gelegenheid  om door de wil van God (zo God het wil!) tot hen te reizen. Alles wat in hem was, was volvaardig (geheel bereidwillig)om ook hen die te Rome woonden het Evangelie te verkondigen. Lees maar na in Romeinen 1 en 15.

Paulus is ook in Rome gekomen. Maar – en daar heb je het weer-  wel heel anders dan hij eerst dacht. Hij kwam er via een schipbreuk op de Middellandse Zee. Hij kwam er als een gevangene, een lijder, om terecht te staan voor de keizer. Een mens weet zijn weg niet. Het is God die de wegen van zijn kinderen en knechten bestuurt. Wij kunnen wel eens wat bedenken. Maar ook als wij dat in het gebed en in de Geest doen, moeten wij niet denken dat het gaat zoals wij ons ingedacht hebben. De Heere is vrij om het anders te doen. Op weg naar en tijdens zijn gevangenschap in Jeruzalem en Caesarea is Paulus gaandeweg duidelijk geworden wat de Heere  met de reis naar Rome voor had. Hij moest ook voor de keizer gaan getuigen. Hij moest er het leven gaan laten. Dat was bij zijn bekering al gezegd: hij was een uitverkoren vat om Christus’ Naam ook voor de koningen te dragen. Het gaat van Jeruzalem naar Rome. Daar bij de keizer wordt de loop volbracht. In het hol van de leeuw.

Wij moeten altijd leren onze voornemens niet op eigen initiatief maar in de Geest te maken. En dan vervolgens niet zelf bepalen wanneer en hoe en op welke tijd ze ten uitvoer worden gelegd. Ik moet ook Rome zien. Ja, dat was een goddelijk moeten. Zo had de Heere het bepaald. Dat had Paulus goed door. Maar laat de rest maar aan de Heere over. Hij is er op Gods  manier en niet op die van Paulus gekomen.  Dat nu is helemaal niet erg, integendeel. Hebben wij geleerd de Heere te kennen in al onze wegen?  Of zitten we zelf nog stevig in het zadel?  Kennen wij  de genade van de zelfverloochening om tijd en wijze aan God over te laten.

Dan moet ik ook Rome zien. Vrees niet Paulus, want gelijk gij te Jeruzalem van Mij getuigd hebt, alzo moet gij ook te Rome getuigen.

Ds. J.L. Schreuders

“Ontwaak, noordenwind, en kom , gij zuidenwind, doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen uitvloeien. O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame en ate zijn edele vruchten.”
Hooglied 4: 16


Hoe komt de bruid in het Hooglied ertoe zichzelf met een hof  (een tuin) te vergelijken? Nee, dat beeld heeft zij niet zelf bedacht. In de verzen hiervoor (van 1-15) is namelijk haar bruidegom aan het woord. Hij prijst haar schoonheid, hij betuigt haar Zijn liefde. Hij noemt haar in vers 12 een besloten hof. Met andere woorden: een tuin waarin niemand anders toegang heeft. Zo hoort dat ook in een recht huwelijk. Man en vrouw hebben beiden een afgedichte en ommuurde tuin te zijn, waarin niemand vreemds kan binnen dringen. Je moet geen “deur’’ ( in sommige streken van het land is dat een scheldwoord voor een vrouw van losse zeden!) wezen , maar een muur (zie Hooglied 8:9).Nu, Salomo’s bruid (de Sulammith) is zo’n besloten hof.

Achter Salomo en zijn bruid zien wij met de kerk van de eeuwen de gestalte oprijzen van de hemelse Bruidegom met Zijn bruid, die Hij zich heeft verworven door Zijn bloed. Dit beeld is bijbelbreed  te vinden tot in de Openbaring aan Johannes toe. De bruid, die zichzelf veel te gering achtte om bruid te zijn, wordt door Hem schoonheid toegekend. Hij ziet in haar geen gebrek. Hoe is het mogelijk! Hij prijst de schoonheid, die Hijzelf aan haar heeft gegeven. Met tal van lieve woorden geeft Hij dit in dit hoofdstuk te kennen. Het beeld van de gesloten hof is er een van.

Dat wekt bij de bruid het verlangen naar Hem op. Als ik dan zo’n besloten, schone hof ben in Zijn  ogen dan wenst zij dat Hij tot Zijn hof zal komen. Dan kan hij daar de edele vruchten van de liefde eten, de granaatappelen, dan kan Hij daar de welriekende specerijen ruiken, waar Hij van gewaagt. Dan kan Hij de honing en de melk proeven, waarvan Hij gesproken heeft. Ben ik dan een hof, dat Hij zou afdalen en zou plukken en eten. De verklaringen van Zijn liefde wekken dus wederliefde op. Zij verlangt nu hartstochtelijk naar Zijn aanwezigheid. Zo is het nog: hoe komt het verlangen naar Christus bij ons boven? Juist, als wij uit Zijn mond veel horen over Zijn wonderlijke liefde voor ons. Daar wordt je ziel begerig door gemaakt. Zij verliest haar schaamte en haar apathie. Zo is het de bruid vergaan, zo vergaat het ieder levend lid van de bruidskerk. Zijn liefde wekt liefde op.

Maar hoe zal Hij naar Zijn hof gelokt worden? De bruid weet het: daarvoor moeten de winden gaan waaien. Dan zal Hij precies weten waar zij zich bevindt. Dan hoeft Hij naar haar niet meer te zoeken. Nee, Zijn begeerte hoeft niet meer opgewekt te worden, Hij moet alleen nog weten waar zij is. Daarom roept zij de wind te hulp. Als die van meerdere kanten haar hof zal doorwaaien, dan neemt hij de geuren van allerlei specerijen mee. Die zullen uitvloeien, zich overal verspreiden. En waar de Bruidegom dan ook is, overal zal Hij ze kunnen ruiken om erdoor aangelokt te worden. Laat de winden dan maar komen, de noordenwind, de zuidenwind.

De borealis (ja, ik heb ook over de overwinningsspeech van Thierry Baudet  gelezen na de Statenverkiezingen) is een gure en koude en vaak vochtige wind. De zuidenwind  is warm en droog. Zo is het ook vaak bij ons. De Oostenwind wordt wellicht expres niet genoemd want die is in het Nabije Oosten vaak ondraaglijk en verzengend. Uit welke hoek echter de wind ook waait, guur of behaaglijk warm, als de  geur van de specerijen maar naar de Bruidegom toe worden geblazen, dan is het goed. Zij zullen Hem de weg naar de hof wijzen, Hem aanlokken om haar kant op te gaan.

U weet ongetwijfeld dat de wind in de Bijbel een beeld is van de Heilige Geest. U hoeft alleen  maar aan het Pinksterfeest te denken. In de prediking van Petrus waaide Gods Geest met striemende vlagen van beschuldiging over het toegestroomde volk, maar ook met de warme trillingen van de belofte. De uitwerking was ernaar. De specerijen vloeiden uit, naar alle kanten. O, dat ook bij ons koude winden van bestraffing en warme winden van welbehagen de geuren van de specerijen de hof uit zouden blazen. De wind des Geestes blaze maar stevig door. Opdat de hemelse Bruidegom in Zijn (!) hof zou komen. U ziet de vervulling van de wens van de bruid in het volgende vers. Je moet dus gewoon doorlezen in het volgende hoofdstuk. De borealis en (ik zal Baudet een handje helpen)  de austeralis (zuidenwind)  hebben hun werk gedaan. De Bruidegom is aangelokt en is in Zijn hof aangeland. Hij eet daar Zijn(!) edele vruchten , Hij drinkt daar (Zijn!) melk en wijn, Hij ruikt daar Zijn (!) specerijen, de nardus en de saffraan, de kalmus en kaneel, de wierook , mirre en aloë. Ja, het is alles voor en van Hem! Hij is daar samen met zijn bruid. Dronken van liefde. Och, dat Hij kwame. Ik ben gekomen! Wat een heilsgenot. Wat een Pinksteren zal het dan wezen.

Ds. J.L. Schreuders

“Welke is aan de rechterhand Gods, opgevaren ten hemel, de engelen en machten en krachten Hem onderdanig gemaakt zijnde.”
(
1 Petrus 3:2)

Evenals Paulus rijgt ook Petrus de heilsfeiten aaneen. De heilsfeiten vormen met elkaar het ene verlossingswerk van Christus. Eerst spreekt hij (in vers 13) over Zijn verzoenend lijden en sterven. Dat is de basis van alle heil en zaligheid en daarvoor is Hij in de wereld gekomen: Hij heeft  voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen. Daarna noemt Petrus  de opstanding: daarin ligt de goedkeuring van God op het verzoenend sterven van de Zoon. Vandaar dat daarin  antwoord ligt op de hartenvraag om een goed geweten tot God te mogen ontvangen. Tenslotte komt Petrus bij de hemelvaart. Hij is naar de hemel  opgevaren, gereisd, zo staat er letterlijk. Zodoende is Hij nu aan de rechterhand van God.

Dat betekent dat alle machten in hemel en op aarde aan Hem ondergeschikt zijn. De engelen en machten en krachten Hem onderdanig gemaakt zijnde, zo staat er. Daar zijn allereerst de goede engelen  onder begrepen. In de brief aan de Hebreeën staat: zoveel treffelijker is Hij geworden dan de engelen als Hij uitnemender Naam boven hen geërfd heeft. Bij Zijn terugkeer in de hemel hebben dan ook alle engelen Gods Hem aanbeden. Was Hij dan niet altijd al boven de engelen? Jawel , maar wij mogen niet vergeten dat Hij bij de menswording en in Zijn lijden een weinig minder dan de engelen geworden is. Precies zoals wij dat door de zonde geworden zijn. Hij werd ons ook daarin gelijk. In Zijn verheerlijking is Hij echter weer boven de engelen geplaatst. Hij is der engelen Heere. Dat vindt geen engel erg. Hoor ze maar juichen bij de troon waar Hij zit. Zij brengen Hem de lof en de eer. Zij laten zich ook maar al te graag heenzenden om de Zijnen te dienen. In Christus staan die namelijk ook weer boven de engelen. Het is een troost voor heel Gods kerk en voor ieder levend lidmaat daarvan dat de engelen Christus tot hun Hoofd hebben en Hem onderdanig zijn. Dat kan niet anders dan goed  zijn voor al Zijn gelovigen!

Maar er zijn er meer aan Hem onderworpen dan de goede engelen alleen. Paulus spreekt ergens over de overheden en heerschappijen. Daarmee zijn dus de aardse machten bedoeld. Ook in onze tekst valt daar aan te denken als Petrus het over machten en krachten heeft. Vaak staan die aardse machten onder invloed van de boze Satan. Dat was ook toen al zo. Denk maar aan het Romeinse rijk, dat zo vijandig tegen de onderdanen van Christus optrad. Nu is dat vaak niet anders. Onze overheid zegt neutraal te zijn maar kan dat eigenlijk wel? Je bent altijd voor of tegen. Het lijkt erop dat gaandeweg de aap uit de mouw komt. Zo lang het nog duurt mag de kerk er mee tevreden zijn dat zij hooguit nog getolereerd wordt. In veel landen is zelfs dat niet het geval. Er zijn tal van christenen, die onder de aardse machten moeten lijden. In de Openbaring aan Johannes staat dat het beest van de staatsmacht zijn macht heeft ontvangen  van de draak. Je weet dus uit welk vaatje de kwade overheden tappen.

Maar: Zij zijn aan Christus onderdanig gemaakt. Dat is de troostrijke wetenschap voor de gehele kerk en voor alle strijdende leden ervan. De Heere regeert, Hij is met hoogheid bekleed;  de Heere is bekleed met sterkte, Hij heeft Zich omgord (Ps. 93:1). Die Heere is Christus. Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde. De machten en de krachten kunnen niet verder gaan dan Zijn hand hun toestaat. Niet verder dan dat geschreven staat in het verzegeld boek, dat door Hem geopend wordt.

Daarom hoeft een hulpeloos volk van God nooit te wanhopen!  Het wormpje Jakobs, het Volkje Israels hoeft niet te vrezen. Zij doen het vaak wel, maar het hoeft niet. Alles is Hem onderdanig gemaakt. Ben je Zijn vijand, weet dan dat je Hem tegen hebt en maak je borst maar nat. Ben je de Zijne, dan ben je in goede en veilige handen. Geen overheden en machten kunnen je scheiden van de liefde Gods welke is in Christus Jezus, onze Heere. Al maken zij zich sterk tegen je, de Heere lacht om hun gewoel. Hij is immers de Heere der heren en de Koning der koningen, de Ruiter op het witte paard. Al Christus’ onderdanen mogen trots zijn op die Koning! Is Hij ook al uw trots?

Ds. J.L. Schreuders

“Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Mijn moeder en Mijn broeders, zijn dezen, die Gods Woord horen en datzelve doen.”
(Lukas 12:21)

Deze gebeurtenis heeft plaatsgevonden in ongeveer dezelfde tijd dat Jezus de gelijkenis van het zaad heeft uitgesproken. Wij stonden  bij die gelijkenis  viermaal  stil. Viermaal hetzelfde Schriftgedeelte lezen in de kerk. Moest dat nou zo nodig? Ja, want het ging steeds over een andere tekst. Het was niet vier keer hetzelfde. Het zaad viel op vier verschillende plaatsen. En alle kans dat u/jij erbij was, bij een van de vier. Daar durf ik wel voor met de hamer op mijn duim te slaan.

Het ging in die gelijkenis over horen en dan…? Op alle vier de plaatsen van de akker werd het  Woord van God gehoord. Maar er zijn wijze en dwaze bouwers, zo zegt Jezus aan het einde van de Bergrede. Ook bij hen zat het verschil niet in het horen. Maar de wijze bouwers doen wel hetgeen zij horen, de dwaze doen het niet. Ook nu weer: alle kans dat u/jij een van die beide bent. Mijn duim doet al zeer.

Jezus is in Galilea. Ook nu zijn er veel mensen op de been. Evenals in de geschiedenis van de vier vrienden, die een verlamde op een bed bij Jezus wilden brengen, kunnen mensen niet bij Jezus komen omdat zij niet door de mensenmassa heen komen. Het zijn niemand minder dan Jezus’ moeder en Zijn broeders. Jezus had vier broers: Jakobus, Joses, Judas en Simon en ook waren er zusters van wie wij de namen overigens niet kennen. Het zijn natuurlijk kinderen die na Jezus geboren zijn uit het huwelijk van Jozef met Maria. Het “Maria-altijd-maagd” is een Rooms sprookje. De Schrift zegt duidelijk: Jozef bekende Maria niet totdat zij haar eerstgeboren zoon gebaard had. Daarin ligt opgesloten: en daarna natuurlijk wel. In feite waren het halfbroers, naar de wet  (rechtens)echter volle broers, zoals Jozef rechtens Zijn vader was. Jezus heet dan ook nergens de Eniggeborene van Maria, maar altijd de eerstgeboren Zoon van Maria en de Eniggeborene des Vaders .

Zij zoeken nu Jezus. Waarvoor dat was, lezen wij niet. Maria bewaarde het geheim van haar Kind in haar hart, al zal dat ook best wel eens aangevochten zijn geweest. Zijn broeders geloofden domweg niet in Hem. Wij lezen dan ook op een andere plaats in het evangelie dat zij naar Hem toe kwamen omdat zij dachten dat Hij uitzinnig was en tegen Zichzelf in bescherming moest worden genomen. Of dat ook ditmaal zo was, valt te betwijfelen. Hoe dan ook, zij moesten  op afstand blijven staan, omdat er geen doorkomen aan was. Maar blijkbaar zijn ze door mensen uit de scharen wel herkend of hebben zij zelf mensen aangesproken. Men boodschapt Hem: Zij staan daar buiten  en begeren U te zien. Wat zal Jezus antwoorden?

Teleurstellend. Ga je zo met je moeder en je broeders om? Eert Jezus haar niet en slaat Hij familiebanden in de wind? Zondigt Hij hier niet tegen het gebod van God? Nee, gemeente, Jezus maakt hier duidelijk dat het in het koninkrijk Gods vooral om geestelijke banden gaat. Niet de natuurlijke afkomst maakt je tot ware familie van Jezus. Zelfs niet wanneer je Zijn moeder bent. Rome heeft haar dan ook volkomen onterecht op een voetstuk geplaatst. Ik wijs u in dat verband op iets dat we verderop in Lukas lezen. Daar roept een vrouw uit de schare tot Jezus: Zalig de buik, die U heeft gedragen en de borsten, die Gij hebt gezogen. Jezus antwoordt dan: Ja, zalig zijn zij die het Woord Gods horen en het bewaren. Dat is belangrijker  dan Jezus te hebben gezoogd. Dat maakt pas echt gelukzalig. Het had ook Maria tot een geestelijke moeder van Jezus gemaakt.

Daarover gaat het nu ook hier. Wie zijn Jezus’ moeder en Zijn broeders?  Dat zijn degenen, die rondom Hem staan om het Woord van God te horen. Te horen om te doen, want horen alleen is niet genoeg. Dat hebben wij als het goed is uit de preken over de Zaaier wel begrepen. Geloof, bekering en gehoorzaamheid aan de wil van Zijn Vader, dat zijn de kenmerken van Jezus’ geestelijke familie. Daaruit blijkt of je een kind, een zoon of dochter van God bent. Uit Hem geboren. En ben je uit Hem geboren dan moet je wel een broeder zijn van Zijn enige echte natuurlijke Zoon, die ook uit Hem geboren is, al voor de tijden der eeuwen. Je hebt je kindschap  aan die Zoon te danken want dankzij Hem worden zondaren kinderen van God. Door een oprecht geloof: familie van Jezus.

Jezus wijst dus op het belangrijkste. Hij ziet de mensen om Hem heen, die naar Zijn Woord horen. Die zijn Mijn familie, zo zegt Hij. In Jezus’ antwoord ligt vanzelf ook een dringend appèl op de scharen. Laat het niet alleen bij horen van het Woord. Het komt aan op de vrucht van het horen. Het gaat om Woord en daad. Zijt niet alleen hoorders des Woord, maar ook daders van het werk, zo zegt Jakobus, de broeder des Heeren in zijn zendbrief. Hij heeft het uiteindelijk toch ook begrepen hoe je echt familie van Jezus wordt. Horen en doen. Zo kunnen ook wij familie van Hem worden. Is het geen groot wonder? Kunt u het zich voorstellen. Zo’n grote zondaar en toch in hoger rang dan Zijn moeder en Zijn broeders.

Ds. J.L. Schreuders

“Want waarlijk, Hij neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het zaad Abrahams aan.”
(Hebreeën 2: 16)

Engelen of mensen. Om de vraag te beantwoorden wie de voornaamste van die twee  zijn, wijzen wij terug naar den beginne, de schepping . De mens was bij de schepping  beelddrager van God. Dat wordt van de engelen nergens gezegd. En straks in de voleinding der eeuwen zal de mens ook weer boven de engelen staan. Hebreeën 2 zegt het helder en duidelijk: Hij heeft aan de engelen niet onderworpen de toekomende wereld van welke wij spreken. Nee, de mens wordt eenmaal gesteld over de werken van Gods handen. Psalm 8 zegt het zo duidelijk:  Waar schapen zijn of ossen in de weiden; Gij hebt het al in zijne macht gesteld. Aan het begin en aan het einde dus is en wordt  de mens boven de engelen gesteld, ook boven de goede engelen, die hun beginsel hebben bewaard, zelfs boven Michael en Gabriel. Ongelofelijk, maar  geheel overeenkomstig  de Schrift en dus volkomen waar.

Maar op dit moment is dat niet zo. Door de zonde is de mens in rang en stand gekelderd. Hij is door God een weinig minder dan de engelen gesteld en terecht. Een weinig betekent dan niet: een beetje, want zo’n beetje is het niet. Het betekent een korte tijd. Het gaat om de bedeling van de zonde, die met de zondeval begonnen is, die nu gaande is en straks met de wederoprichting van alle dingen zal eindigen. Dat zijn in Gods ogen maar enkele dagen zelfs maar uren. Naar ons begrip is het geen korte tijd, maar voor God is het dat wel. Een weinig tijds dus. Zo zegt dan ook  terecht onze berijming van Psalm 8: Gij deedt hem wel een weinig tijds beneden het engelenheir een rang en plaats bekleden. Gedurende die korte tijd van het heden staat de mens geducht onder het engelenniveau. Vandaar dat de apostel ook schrijft dat wij nu niet zien dat de mens alle dingen onderworpen zijn. Daar is nu echt helemaal niets van te merken. Mensen zijn door de zonde stervelingen geworden, vlees en bloed, dat het koninkrijk van God niet kan beërven. In elk geval ver onder het niveau van de engelen. Een ernstige werkelijkheid.

Maar: hoe kan die mens weer terug komen, zodat hij weer boven de engelen terecht komt en boven hen  zijn rang en plaats bekleedt? Kan dat eigenlijk nog wel? Dat zou een wel heel groot wonder  wezen. Hoe klimt hij tot die waarde?  Juist aan dat wonder heeft Christus de hand gelegd.

Christus is namelijk Zelf een weinig tijds minder dan de engelen geworden. Hij heeft ons vlees en bloed aangenomen om het lijden des doods te kunnen ondergaan. Zo is hij voor vele(!) Adamskinderen Leidsman tot zaligheid geworden. Leidsman door Lijdsman te worden. Hij schaamde Zich niet verloren mensen Zijn broeders te noemen. Hij werd hun in alles gelijk behalve in het zondigen. Hij, Die heiligt (Christus) en zij, die geheiligd worden (de verloste mensen) zijn immers allen uit een voorvader afkomstig. Dat is Adam. Ook Christus werd een mensenzoon, een Adamskind. Zo paste het. Zo moest het geschieden met een goddelijk moeten. In al onze benauwdheden werd Hij benauwd. Zo heeft Hij door te sterven de duivel de kop vertrapt. Al kostte het Hem de verzenen. Het ging in de weg van lijden en strijden. Het kon niet anders.

Zo leidt Hij vele verloren mensen naar de zaligheid.  Welke mensen zijn dat? Dat zijn zij, die evenals Abraham geloven in die God, Die de goddelozen rechtvaardigt. Zo stond ook Abraham dus voor de Heere.  Als een goddeloze in zichzelf. Maar ziende op de belofte dat in Zijn Zaad, dat is Christus, alle volken der aarde gezegend zouden worden, heeft Abraham ook zelf de zaligheid gevonden. Door middel van het geloof is het Hem  genadig als gerechtigheid toegerekend.  Wees eens eerlijk:  bent u meer dan een goddeloze? Zeg, wat een verbeelding!  Zelfs Abraham, aan wie wij geen van allen kunnen tippen, rekende zichzelf een goddeloze te zijn en zouden wij dan ons hoofd boven dit maaiveld durven uit te steken? Een goddeloze, ja dat ben ik, een vijand, een zondaar. Zij, die dat erkennen en voor wie Christus de Leidsman ter zaligheid wordt, worden weer boven de engelen geplaatst. Want niet aan de engelen maar aan de mens,  ja, de door Christus verloste mens, wordt de toekomende wereld onderworpen. Hij neemt het zaad van Abraham aan. Zaad van Abraham, ja dat zijn alle goddeloze zondaren, die net als Abraham geloven in die God, Die de goddeloze rechtvaardigt. Zij worden nu al Gods kinderen genaamd.  Zij zullen straks tezamen met de Mensenzoon, Die nu al met heerlijkheid en eer bekroond is, heersen over de werken van Gods handen. Het wordt  dus weer zoals het in het paradijs geweest is. De mens de engel weer te boven!

Het is dus nog niet zo gek om een  verloren mens te zijn, al strekt dat ons op zich natuurlijk niet tot eer. Toch mag je God danken dat je mens bent en geen engel. Want waarlijk, Hij neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het zaad van Abraham aan mensen, ja  verloren mensen. De engelen, die boven zijn, hebben nooit Gods liefde geproefd voor het verlorene.  Zij weten niet wat dat is. Zij verblijden zich wel in de hemel over iedere zondaar, die zich bekeert, maar het is slechts blijdschap over een ander. Wat Gods liefde voor een zondaar inhoudt en hoe dat gevoelt, dat  proeven en smaken zij niet. Zij zijn zelfs  begerig daar in te mogen zien, zo zegt de Bijbel op een andere plaats. Maar de verloren mens mag het beleven.

Ik dank dus de Heere dat ik een mens, een verloren mens, ben en geen engel. Want in Christus neemt Hij mij aan. Hij raapt me op van langs de weg en neemt me mee. Hij adopteert me tot kind en erfgenaam van alles. Ik dank God dat ik een verloren  mens mag zijn met Christus als Lijdsman en Leidsman. U ook? Er is alle reden dus om op deze grote zaligheid acht  te slaan. Wie dat niet doet, die komt er niet. Die zal altijd  ver onder de rang van de goede engelen moeten blijven. Hij zal straks zelfs met de kwade engelen geworpen moeten worden in de poel des vuurs. Dan is er geen ontvluchten meer  aan. Zover zal het met je komen, maar  dat behoeft niet. Hij neemt immers nu nog  steeds  geen engelen maar mensen aan!

Ds. J.L. Schreuders

“Maar ik zal uitzien naar de HEERE, ik zal wachten op de God mijns heils; mijn God zal mij horen”
(
Micha 7:7)

Het is advent. Enkele keren hoorden we de boodschap van de Heere vanuit Micha. Indrukwekkende hoofdstukken zijn dat: Micha 4 en 5. Het is niet gemakkelijk te begrijpen misschien. Maar als je verstaat wat er gezegd en geschreven is dan laat het diepe indrukken bij ons na. Wij hebben het profetische woord dat zeer vast is!

Nu, ook de hoofdstukken 6 en 7 mogen er wezen. God heeft een twist met Zijn volk. Zou Hij dat zo langzamerhand ook niet met ons hebben, denkt u? Het zou mij niets verbazen. Het klinkt dan ook dreigend: Hoort de roede en wie ze besteld heeft! Wie zou dan ook nu niet vrezen?

Waarom die roede? Omdat in Juda de inzettingen van het huis van Omri werden onderhouden. Omri was de vader van Achab. Via Athalia waren de kwade zeden en gewoonten, die eerst vooral in het Noordrijk werden aangetroffen, ook in Juda binnen gedrongen. Athalia was inmiddels allang dood. Het huis van Omri was uitgeroeid. Maar daarmee was het geïmporteerde kwaad niet mee in het graf verdwenen. Het ganse werk van Achab, de koning van Samaria, was nog steeds ook in Jeruzalem springlevend.

Dat kwam niet alleen in godsdienstzaken tot uiting, zoals in afgoderij en een vals vertrouwen op de vele offers die ze brachten. Nee, Micha legt vooral de nadruk op de tweede tafel van de wet. Men verkocht elkaar knollen voor citroenen. Valse weegschalen en veel te kleine gewichten waren schering en inslag. Zo bedotte de een de ander. Dat leidde tot een grote ontwrichting van de samenleving. Er was nauwelijks nog iemand waarop je kon vertrouwen. De ene mens maakt jacht op de andere. Rechters zijn omkoopbaar. Zelfs de besten onder het volk zijn scherper dan een doornheg. Je kan je beste vriend nauwelijks nog geloven. Je moet oppassen voor je vrouw met wat je haar vertelt. Zonen verachten hun vaders, dochters hun moeders. Schoondochters hun schoonmoeders. Je huisgenoten, daar bevinden zich je vijanden en verraders onder. Het lijkt op de situatie die ons getekend wordt in Psalm 12: Behoud, o HEERE, want de goedertierene ontbreekt, want de getrouwen zijn weinigen geworden onder de mensenkinderen. En heeft Jezus niet gezegd, dat dit ook kenmerkend zal zijn voor de laatste dagen? In Zijn rede over de laatste dingen noemt Hij het als een teken van de tijd, die aan de wederkomst zal voorafgaan. De apostelen bevestigen dat in hun brieven. De mensen zullen onbetrouwbaar zijn, hatelijk en elkaar hatende, ongehoorzaam, ongezeglijk, onverzoenlijk, wreed, opstandig tegen de ouders, zonder natuurlijke liefde. Zien we dat niet ook in onze dagen of staat bij mij de bril scheef op het gezicht? Wij leven volgens mij  in een tijd waarin straffeloos allerlei kwaad kan worden bedreven. Het kwaad wordt goed genoemd en het bittere zoet. De inzettingen van Omri worden onderhouden. Zie de roede en wie ze besteld heeft, zo roept de Heere ook tot ons land en volk.

En dan opeens tegen die pikdonkere achtergrond: Maar!! De profeet geeft het niet op. Als er dan bij de mensen helemaal geen verwachting meer is … Als ook de profeet zelf niet brandschoon is en er dus ook van hem geen verwachting meer is… Dat laatste is het geval, want hij moet het zeggen in vers 9 dat hij Gods gramschap dragen zal om dat ook hijzelf tegen Hem gezondigd heeft. Wat dan?

Dan zal ik uitzien naar de HEERE!  Dat  ‘’ik” staat in de tekst heel nadrukkelijk vooraan. Wat mij betreft, mij aangaande.  Hij spreekt hier tevens namens het gelovige volk dat er nog in Juda was. Er blijft niets over dan te wachten op de God van mijn heil. Adventsverwachting. Ik sta op wacht. Meer dan de wachters op de morgen, de wachters op de morgen, zegt Psalm 130. Het woord dat met uitzien wordt vertaald wordt elders met spieden weergegeven. Zoals spieders staan te turen in de verte, zo zal ik op mijn uitkijkpost staan om iedere beweging van de kant van de Heere waar te nemen. Alleen is het dan niet vijandig bedoeld zoals verspieders een vijand bespieden. Maar hoopvol.

Bent u ook zo teleurgesteld in mensen. Ik wel, vele malen. Het heeft me zelfs naar mensen toe gereserveerd gemaakt. Dat doet heus wel eens pijn. Meer pijn nog doet het als je teleurgesteld raakt in jezelf. Omdat je tegen God gezondigd hebt. Hoe donker kan het dan zijn. In vers 8 spreekt de profeet dan ook over in duisternis gezeten zijn. Dat is niet alleen vanwege zijn tegenstanders, die hier voorgesteld  worden als een vijandige vrouw (vijandin). Het is ook vanwege zichzelf. Donker, aardedonker kan het zijn. Ook in onze tijd, ook in ons hart.

Maar, niet gewanhoopt. Wanhopen deed Micha en het gelovige volk namens wie hij spreekt ook niet. Mijn God zal mij horen. Hij is de God mijns heils. De HEERE zal mij tot een licht zijn. Dat zal Hij zelfs al wezen terwijl ik nog midden in het duister zit. Hij zal mij uitbrengen aan het licht. Wacht maar op de HEERE! Wacht op Zijn Christus. Staar je als het ware maar blind op Hem. Dat is het ware adventsleven. Want zo zei Micha’s tijdgenoot, Jesaja, het: ‘’Het volk dat in duisternis wandelt zal een groot licht zien, degenen die wonen in het land van de schaduw des dood over dezelven zal een licht schijnen.’’ Hopen en wachten dus, uitzien naar Hem. Mijn God zal mij horen. De God des Heils, de God van Jezus.

Ds. J.L. Schreuders

“Ik neem heden tegen u tot getuigen de hemel en de aarde; het leven en de dood heb ik u voorgesteld, de zegen en de vloek! Kiest dan het leven opdat gij leeft, gij en uw zaad, liefhebbende de HEERE uw God, Zijn stem gehoorzaam zijnde en Hem aanhangende; opdat gij blijft in het land dat de HEERE, uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob gezworen heeft hun te zullen geven.”
(
Deuteronomium 30:19 en 20)

Mozes is aan zijn slotoffensief bezig. Zijn dagen zijn bij God geteld. Na 120 jaar gaat hij sterven. Hij had nog met het volk het beloofde land in gekund zoals hij het ook uit Egypte had uitgeleid. Dan zou hij zowel in de uittocht als de intocht gestalte van Christus zijn geweest, Die Zijn volk uit het Egypte van de zonden verlost om ze in te brengen in het Kanaän daarboven. Het laatste is echter door Mozes zelf onmogelijk gemaakt. Hij heiligde de Naam des Heeren niet door ongelovige taal uit te slaan ten aanhore van het volk bij het slaan op de steenrots. Zodoende is niet Mozes maar Jozua gestalte geworden van de meerdere Jozua van Nazareth, Die de Zijnen inbrengt in het beloofde land, het hemelse Kanaän.

In hoofdstuk 28 heeft Mozes zeer uitvoerig de zegen en de vloek aan het volk voorgesteld. De zegen gaat voorop en dat is ook zo in de bovenstaande tekst. Waarom is dat? Ongetwijfeld omdat dit hetgeen is wat de HEERE veruit het liefst zou willen geven: leven en zegen. Maar wie in het genoemde  hoofdstuk kijkt ziet dat de zegen maar loopt tot en met vers 14. Vanaf vers 15 tot 68(!) wordt de vloek verkondigd. Niet alleen de HEERE weet het maar ook Zijn knecht Mozes, dat het volk het geheel verknoeien zal. In hoofdstuk 29 wordt dat ook duidelijk te kennen gegeven.

Nu zouden we kunnen denken: aangezien dat toch zo zijn zal, hoef je het volk ook niet meer zo krachtig te vermanen. Het is toch een verloren boel. Mozes weet dat Israël het na zijn dood zeer verderven zal (Deut. 31:29). Dan heeft preken en praten dus geen zin meer. Ja, toch wel. Ongehoorzaamheid is geen noodlot. Het is niet zo dat wij heimelijk de schuld op God kunnen schuiven omdat wij toch niet anders konden dan zondigen. Daarom houdt Mozes- alhoewel hij weet dat het volk de verkeerde kant op zal gaan – hen toch de volle verantwoordelijkheid voor: Kiest dan het leven, opdat gij leeft. Met andere woorden: aan God zal het niet liggen. De HEERE is niet onwillig om hen het leven te geven en de dood te besparen. Dat is echter alleen in de weg van gehoorzaamheid, van aanhangen en liefhebben van God te bereiken. Meer vraagt Hij niet. Zij hoeven er niet voor naar de hemel op te klimmen of er voor over te varen naar de overkant van de zee. Enkel de HEERE liefhebben Die toch immers zoveel goeds voor ze gedaan heeft! Wat vraagt de HEERE anders van u dan ootmoedig te wandelen met uw God. Daarin ligt het leven en de zegen. In afwijken van die goeddoende God ligt echter de vloek en de dood. Dat is ook nu nog steeds niet anders. Beseffen wij het nog?

Vandaar dat Mozes hemel en aarde tot getuigen roept. Dat zien we vaker in de Bijbel: bij een verbond behoren getuigen. Aangezien hemel en aarde alles zien kunnen zij beter getuigen zijn dan wie ook anders. Zij horen wat de HEERE hen  zowel heeft toegezegd als gedreigd en beide ook onder welke condities. Hij heeft hun het leven en de dood voorgesteld, de zegen en de vloek. Met de uitdrukkelijke oproep erbij niet de vloek en de dood te kiezen maar het leven. Dat wil de HEERE. Och, had naar Mijn raad zich Mijn volk gedragen … Ik zou hen gespijsd hebben met het vette der tarwe, met honing uit de rotsstenen. Hij zou hun leven en de lengte van hun dagen geweest zijn in het land dat Hij hun vaderen gezworen had.

Zij hebben echter de dood verkozen en de vloek. Wij ook. Zijn stem ongehoorzaam geweest. Onze liefde Hem ontzegd en die aan anderen gegeven. Wij hebben Hem evenmin als het oude volk aangekleefd zoals een man zijn vrouw aanhangt. Dat is schuld. Dat was niet nodig. Het is de moedwillige keuze van ons boze hart om dat te doen. God heeft ons zo gemaakt dat wij Hem zouden kunnen aanhangen. Wij hebben het onszelf onmogelijk gemaakt om dit nog uit te voeren. Daar is niemand anders verantwoordelijk voor dan u en ik. Hemel en aarde getuigen dan ook tegen ons. Zij houden ons niet voor onschuldig evenmin als dat God Zelf en ons eigen geweten dat doen. Niets en niemand pleit ons vrij. Wij hebben allen nagelaten wat wij hadden moeten doen. Onze onmacht kan niet als excuus worden aangevoerd. Zij is niet meer dan een flauwe smoes.

Daarom is nu de zegen en het leven nog maar op een enkele manier te verkrijgen. Dat is in Christus, Die de zegen en het leven verdiende, maar de vloek op Zich nam. Wat Mozes niet teweeg kon brengen, dat kan Hij. Meer dan Mozes is hier en Mozes heeft van Hem gesproken. De ceremoniën van het Oude Testament, de hele tabernakel, de priester- en offerdienst kondigden Hem al aan. Wie als een dode en vloekwaardige zondaar tot Hem gaat, vindt het leven en de zegen. Door het geloof. Maar let op: geloof is niet een prestatie of verdienstelijk werk. Dat leerden op de Dordtse synode juist die verfoeilijke Remonstranten.  Zij zeiden dat in plaats van de vervulling van de hele wet God nu alleen maar geloof van ons vraagt en dat wij dat gemakkelijk kunnen opbrengen. Geloof wordt dan een waardevol en verdienstelijk werk van ons, waar God ons zo dankbaar voor is dat Hij ons uitverkiest. Dat is de wereld op zijn kop. Geloof is een door God gewerkt middel om Christus aan te nemen. Niet ons geloof maar Christus komt in de plaats van de vervulling van de gehele wet. Zodoende zijn leven en zegen toch niet onmogelijk. God leert een zondaar de goede keuze te doen: voor het leven en de  vrede. Die keuze zal je nooit berouwen!  En waar die keuze is leer je Hem ook aan te hangen, lief te hebben en te gehoorzamen aan Gods wet. Paulus zegt dat degenen die in Christus zijn niet alleen geen verdoemenis te vrezen hebben, maar dat zij ook niet meer naar het vlees wandelen doch naar de Geest. Zo wordt het recht der wet toch nog in ons vervuld! Dat leven wordt ons ook heden nog voorgesteld en aangewezen in de prediking. Wie kiest, o verdwaasden,  dan nog voor het leven de dood?

Ds. J.L. Schreuders

“Als de wolk opgeheven werd van boven de tabernakel, zo reisden de kinderen Israëls voort in al hun reizen. Maar als de wolk niet opgeheven werd , zo reisden zij niet tot op de dag dat zij opgeheven werd”.
(Exodus 40:36 en 37)

De wolk. Nee, dat was geen gewone wolk. Het was het teken van de aanwezigheid en de heerlijkheid des Heeren. De Heere Zelf trok in de wolk voor het volk heen. Die wolk had ook zeker de functie om God voor de ogen van het volk te bedekken. Wij lezen in de psalmen dat rondom de HEERE wolken en donkerheid zijn. Duisternis zette Hij tot Zijn verberging, wolken des hemels. Onze God is immers een verterend vuur. Indien Hij zich niet verborgen hield in de wolk, dan zou Zijn heerlijkheid voor ons niet te verdragen zijn. Zelfs Mozes werd door Gods hand bedekt toen de HEERE op de berg Horeb in de wolk aan hem voorbij trok.

Wij lezen van dit teken van Gods aanwezigheid en heerlijkheid  voor het eerst bij de uittocht uit Egypte. Toen was er nog van geen tabernakel sprake. De wolk was gewoon Stuurmeester om hen te leiden de woestijn in. Vaak neemt men aan dat de wolk overdag ook de functie had om hen in de woestijn te beschermen tegen de felle zon.  Dat kan best zo geweest zijn, maar het valt op dat dit in de Schrift niet zo benadrukt wordt.  Wij lezen wel dat de wolk de berg Horeb overdekte en ook de tabernakel, maar niet zozeer dat zij het volk overschaduwde. Het ging vooral om richting wijzen, voorgaan. En ’s nacht, als de wolkkolom een vuurkolom was, dan gaf zij tevens  licht opdat het volk zo nodig ook in de nacht kon trekken door de woestijn.

Bij de Horeb heeft de wolk des Heeren plaatsgenomen op de berg. Behoudens enkele keren dat zij om bijzondere redenen nederdaalde, bleef zij daar en moest  Mozes tot Hem die in de wolk was, opklimmen. Dat bleef zo totdat de tabernakel gereed was en werd ingewijd. Toen kwam zij nederwaarts  en  bedekte zij de tent der samenkomst en zo vervulde de heerlijkheid des Heeren de tabernakel. Hetzelfde lezen we bij de inwijding in later tijd van de tempel van Salomo. De Heere kwam boven het verzoendeksel om vandaar te spreken tot de kinderen Israëls. Ja, Gods beloften en geboden hebben alles met het verzoendeksel te maken. De verzoening is de basis van het verbond, het doel van de wet en de bewerker van Gods genade. Vandaar dat de Heere daar plaats nam. Daar waar de verzoening plaats vindt, daar is Hij tegenwoordig en in ons midden. Alleen daar! Zo is het tot vandaag de dag toe. Zijn wij met God verzoend?

Van die tijd af kwam dus het signaal van Gods aanwezigheid en heerlijkheid bij de tabernakel vandaan. Als de Heere op de tabernakel verbleef, dan moesten zij gelegerd blijven. Dag en nacht moest  de wolk des Heeren in de gaten worden gehouden. Ik neem aan dat vooral de priesters daarin een taak hebben gehad. Zij waren immers bedienaars van het heiligdom en dus dichtbij. Op ieder moment kon het signaal van vertrekken komen. Dan moesten de Levieten de tabernakel opbreken precies volgens het in Numeri 4 beschreven voorschrift. Ook het volk  moest dan zijn eigen tenten afbreken, al was het in het holst van de nacht. Soms moesten zij heel lang wachten voordat zij verder gingen. Dat is vooral het geval geweest in de veertig jaren die aan de woestijnreis werden toegevoegd. Soms bleven zij ook maar kort. En als zij aan het trekken waren dan was het Gods bevel dat hen tot legeren dwong. Dat bevel kwam tot hen door het stilhouden en neerdalen van de wolk op de tabernakel. Dan was het: keer weder tot uw rust. Het lag allemaal in Gods hand.

Wij zien dus nu dat de signalen van boven de tabernakel vandaan kwamen. Een volk dat werkelijk van verzoening leeft kiest niet zelf de weg en reist niet op eigen houtje. Doen wij dat wel, dan zijn we niet Gods volk of kind. Dan leven we dus ook niet werkelijk van de verzoening. Wie met God verzoend is en leeft bij het kruis, luistert nauwkeurig naar Zijn wil en weg. Jij wilt dan zonder God niet gaan. Laat ons van hier niet optrekken, zei Mozes. Hij bedoelde: als U niet met ons mee reist dan lukt het niet. Wij aanschouwen nu Gods heerlijkheid in Christus, het vleesgeworden en gekruisigde Woord. Hij is voor ons het verzoendeksel waarvandaan de Heere nu van genade spreekt.  Het is de heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader. In het aangezicht van Hem alleen kan de ontmoeting met God worden gevonden.

Wie daar weet van heeft gaat Hem volgen. Het verlangen wordt geboren eigen wegen steeds meer te  laten voor wat ze zijn. Het verlangen om Gods wil te doen zoals de engelen in de hemel. Maak mij Uw wegen bekend, leer mij Uw inzettingen. Naar de mond des Heeren legerden zij zich en naar de mond des Heeren verreisden zij. Dag en nacht ga je Zijn wil overpeinzen. Je krijgt een afkeer van je eigen zin en leert te vragen naar de zin des Heeren. Daar strekt zich al mijn lust en liefde heen. Zo hebben wij nu op de wolk te letten. Eigen wegen verlaten en de Zijne volgen. Hij immers alleen weet de weg naar het beloofde land, het Kanaän van de rust. Op eigen houtje zal  je er nooit komen!  Achter haar en onder haar trekt de stoet van pelgrims voort. Zag ik ook u en jou daarbij?

Ds. J.L. Schreuders

“Maar het zij verre van mij, dat ik roemen zou, anders dan in het kruis van onze Heere Jezus Christus, door Welken de wereld mij gekruisigd is en ik der wereld.”
(Galaten 6 : 14)

Paulus wil geen andere roem dan deze. Anderen in Galatië denken  daar anders over. Zij willen roemen in de besnijdenis. En zij proberen de gelovige Galaten, die niet besneden waren omdat zij van oorsprong uit het heidendom komen, ertoe te bewegen om zich alsnog te laten besnijden. Dat is nodig om zalig te worden, zo beweren zij. Iedere Galaat, die zij ertoe kunnen dwingen om de besnijdenis te laten uitvoeren, is een speld op hun revers. Zij kunnen dan niet alleen roemen op hun eigen besnijdenis maar ook  op het feit dat zij anderen zover gekregen hebben.

Paulus moet van dit hele gedoe niets hebben. Hij wuift zulke roem met een ferme armzwaai van zich vandaan. Dat zij verre! Het is een bekende wijze van uitdrukken bij Paulus. Vooral in de brief aan de Romeinen maar ook een paar keer in de Galaten komen we die forse afwijzing tegen. Ze betekent:  geen sprake van of absoluut niet. Ook hier gebruikt de apostel dezelfde uitdrukking. Anderen mogen roemen wat ze willen. Paulus geeft er geen cent voor. Wat hem betreft, geen sprake van roem in de besnijdenis of in welk ander ding ook. Het heeft allemaal geen enkele kracht om een mens te behouden. Geen wetsbetrachting, geen vasten, geen onderhouden van spijswetten, geen eigen werken of zelfgemaakte vroomheid. Je komt er niet mee en dus moeten wij alle roem in zulke dingen laten varen. Ook je nette leven, je stipte kerkelijkheid, allemaal prima, maar roem is het zeker niet waard. Haal maar gerust een voor een al die spelden van je revers. Voor God hebben ze geen enkele waarde, voor Paulus en het evangelie evenmin en dus moeten  ook wij ze maar helemaal buiten beschouwing laten. Hebben wij dat geleerd?  Of zeggen we het alleen en knikken we ja, maar ondertussen lopen we nog volop met onze speldjes op en hebben wij ze misschien alleen maar naar de binnenzijde van het revers verplaatst. Weg ermee. Wij hebben te leren dat het over en uit moet zijn.

Paulus had in plaats van al die eigenroem (roemen in het vlees) een betere roem gekregen. Het kruis van Christus. In zijn prediking wilde hij niet anders weten dan Jezus Christus en Dien gekruisigd. Gelukkig was er bij hem tussen zijn prediking en de eigen beleving geen enkel verschil. Dat moet bij alle predikers zo zijn, want anders zijn wij houten klazen, die op de preekstoel poppenkast spelen. Ook voor Paulus’ eigen hart en leven lag het dus zo. Hij wist alleen maar groot te denken en te spreken van hetgeen Jezus aan het kruishout had gedaan. Daarin had hij de enige grond voor zijn zaligheid gevonden. Hij prijst dat dan natuurlijk ook bij de Galaten aan. Dat in plaats van wat die dwaalleraars voorhouden zij enkel en alleen hun hoop zouden (blijven) vestigen op de kruisverdiensten van de Middelaar. Hij prijst het ook ons aan. Dat we toch iedere andere roem gaan afzweren. Zeg eens:  is dat wat u en jou betreft werkelijkheid in je leven. Of houd je nog andere gronden om op te roemen achter de hand? Laat ze varen. Leer het Paulus na zeggen: wat mij betreft: weg ermee! Dan zal ik de gekruisigde Christus alleen overhouden. En aan Hem heb ik heus genoeg!

Immers, Christus en zijn kruis betekenen niet alleen de verzoening met God. Daar denken wij natuurlijk wel als eerste aan. Daardoor is voor mij alles voldaan. Daardoor wordt mij een volkomen gerechtigheid geschonken. Dat zijn heel grote dingen! Wie kan ze op volle waarde schatten?

Maar de apostel noemt hier toch ook nog iets anders. Hij zegt dat door het kruis ook zijn positie tot de wereld is veranderd. Hij heeft aan de wereld geen boodschap meer. Wel voor de wereld heeft hij nog een boodschap maar niet meer aan de wereld. Door de kracht van Christus’ kruis heeft de wereld voor hem afgedaan. Zij is als het ware voor hem de vloekdood gestorven.  Hij loopt niet meer in haar schema, loopt niet meer achter haar aan, hij leeft niet meer voor haar, hij hecht zich geen waarde meer aan al hetgeen waar zij voor gaat en staat. Voor degene, die van de wereld is, is de wereld het een en het al. Zij is voor hem zoals een knuffelbeer is voor een klein kind. Maar voor wie geleerd heeft het kruis te omarmen is de wereld geen hartsvriend meer. Je leeft in de wereld, maar je bent er niet meer van. Je begint de wereld en haar begeerten te verzaken. Ook dat komt voort uit de kracht van Zijn kruis. Naast de verzoening met God bewerkt het kruis van Christus ook de breuk met deze wereld. Je doet dat niet zelf. Hij doet het voor jou. Wordt het kruis van Christus onze enige roem dan is die breuk een feit geworden. De wereld is voor jou als dood.

Maar ook omgekeerd: de wereld heeft dan geen boodschap meer aan jou. Ook zij heeft nog wel een boodschap vóór jou: Keer toch naar mij terug. Maar aan jou heeft zij geen boodschap meer: zij spuugt je uit en zij draait je de nek toe. Wie Christus predikt loopt het risico om vanwege het kruis van Christus vervolgd te worden (vers 12). De dwaalleraars hadden daar allerminst zin in. Daarom hielden zij het liever bij hun roemen en predikten zij dus de besnijdenis. Voor Paulus kon de wereld niets meer schelen. Hij was voor de wereld bedorven. Hij stelde haar vriendschap niet meer op prijs. Als zij mij uit stoot, ze doet maar. De roem in Christus wordt er niet minder om. Bij Hem en Zijn kruis weet je waar je aan toe bent. Dat weet je met de wereld nooit. Het is maar goed dat Christus de wereld niet alleen voor ons gekruisigd heeft, maar ook ons voor de wereld. Je bent bij haar niet meer in tel. Dat is dus een totale verandering. Tussen de wereld en jou, van beide kanten. Een nieuwe schepping, zo noemt Paulus het. Ja, en dat alles door het kruis van Christus. Hem alle dank en roem!

Ds. J.L. Schreuders

“Een man, die dikwijls bestraft zijnde, den nek verhardt, zal schielijk verbroken worden, zodat er geen genezen aan is.”                       
(Spreuken 29:1)

Hoe vaak bent u/jij eigenlijk al gewaarschuwd? Dat is eenvoudigweg niet te tellen. Bij het lezen van Gods Woord. In de prediking. Door middel van dingen die gebeuren, enz. enz. Emmers vol vermaningen , waarschuwingen en bestraffingen zijn er al over ons uitgegoten. Telkens heeft God een hand op je schouder gelegd en je diep in de ogen gekeken. Er zijn gewoonlijk zelfs een of  enkele heel bijzondere momenten in ons leven, waarop God dat heel speciaal doet. Het boek Job zegt:  Een of tweemaal doet God dat, maar men let er niet op! Nu, dan ben jij ook een man, een vrouw, een jongen of een meisje, die dikwijls bestraft is. Een man van bestraffingen, zo staat er eigenlijk letterlijk in het hebreeuws. Dat betekent : een man die vaak bestraft (gekastijd) is, zoals “man van smarten” betekent: een man die veel smarten ondergaat.

Men let er niet op, zegt het boek Job. Gelukkig is er toch ook wel  bestraffing en vermaning, die  naar binnen komt. Ik bedoel ermee dat zij ter harte wordt genomen en tot verandering leidt. Maar heel vaak zien we- Elihu in het boek Job  heeft gelijk – ook het tegendeel. Nood leert niet altijd bidden en maakt niet altijd het hart week, vaak verhardt hij de zondaar en wordt de nek er alleen maar stijver  door. De Farao in Egypte en iemand als koning Saul zijn daar afschrikwekkende voorbeelden van. Maar ook de dag van vandaag valt het je wel eens op dat er heel wat (kerk)mensen zijn van wie je moet zeggen: hoe bestaat het?  Zij hebben al zoveel mee gemaakt, zo vaak heeft God in het leven gesproken,  zij hebben al zoveel jaren het Woord van vermaning en waarschuwing gehoord en nog altijd zo koud als een steen! Soms krijg je  de indruk dat men juist door al die roepstemmen van God alleen maar harder is geworden en steeds minder ontvankelijk voor de vermaning des Heeren.

Het komt ook voor dat dit gebeurt terwijl men uiterlijk bij de rechte leer blijft. Men wil van die leer  geen centje van af doen. Dat is overigens ook terecht. Men staat pal voor de waarheid. Prima!  Men vindt ook dat de dominees het vooral de gemeente niet scherp genoeg kunnen aanzeggen. Men prijst de dominees die dat “unverfroren” doen en men klaagt over die predikanten die de gemeente te weinig waarschuwen. Maar onder tussen: zij blijven zelf  maar steeds de zelfden. Alle oproepen hebben op henzelf geen enkel effect. Er zit geen enkele beweging in naar de Heere toe. Men erkent: het zou eigenlijk wel moeten en het wordt ons ook wel aangezegd. Maar ondertussen wordt de nek steeds meer verhard. De eeltlaag om de ziel wordt dikker en dikker. De waarheid breekt het hart niet, maar maakt het harder dan de dikste steen. Je vraagt je soms af hoe dat toch kan. Zoveel weten van het zuivere woord, maar het doet het hart niet goed en het brengt niet tot een buigen voor God en Christus. Je wordt er soms bang van.

Onze tekst waarschuwt ons : laat de eeltlaag niet nog dikker worden dan deze van nature al is. Als je al de roepstemmen van God in de prediking en je eigen leven negeert, dan zal  je ook de weg van Farao en van Saul gaan. Zij werden schielijk (dat is plotseling en onverwachts) verbroken. En toen hielp er ook geen lieve moeder meer aan. Er bleef in die gevallen geen balsem over in Gilead. Geen genezen was er nog aan. Wie alle vermaningen  ter zijde legt en voor kennisneming aanneemt, vindt zijn eigen Rode Zee of gebergte van Gilboa. Eens zal het de laatste keer zijn dat de Heere nog bemoeienis met je heeft en je nog zoekt te overtuigen. Dan valt de klap. Dat kan als een donderslag zijn bij heldere hemel. De genadetijd is dan verprutst. Harde nekken, die altijd stijf blijven en zelfs steeds stijver worden, kunnen de nauwe poort niet door. En je kunt zomaar aan die poort verschijnen moeten!  Er zal dan geen tijd meer zijn om het nek buigen nog te leren. Te laat! Schielijk te laat. Verbroken word je zonder dat er nog genezing kan plaats vinden.

Daarom lieve lezer, jong of oud, je bent een man, vrouw, jongen, meisje van vermaningen. En er zullen er  nog veel gaan volgen. Laat je nek niet tot een ijzeren zenuw en je voorhoofd niet tot een koperplaat worden. Leer toch je hals te buigen onder de woorden des Heeren. Laten ze je toch bijtijds brengen aan de voeten van onze kostbare Heiland. Dan zal er genezen aan zijn. Je zult niet schielijk verbroken worden als je nu eronder verbreekt. Er is nog een Heelmeester. Voor verbroken harten en gebogen nekken.

Ds. J.L. Schreuders