Lazarus, onze vriend, slaapt.
(
Johannes 11:11)

Terwijl in Bethanië iedereen overstuur is, blijft Jezus in het Overjordaanse zo rustig alsof er niets aan de hand is. Eerst blijft Hij rustig twee dagen wachten, daarna vertelt Hij dat ze toch die kant op gaan, net alsof er geen Joden zijn die Hem met de dood bedreigen. Hoe duidelijk blijkt het, dat Hij Heere is! Niets kan Hem afbrengen van Zijn doel. Hoe het ook in ons leven stormt, nooit wordt Hij erdoor omver geblazen. Hij staat erboven.

En Hij staat er midden in! Hij is niet onbewogen, alsof onze zaak Hem niet ter harte gaat. Luister hoe Hij spreekt over Lazarus: ‘onze vriend’. Hij heeft hart voor hem, en voor allen die Hem toebehoren: ‘Ik heet u niet meer dienstknechten (…); maar Ik heb u vrienden genoemd.’ Hoort u het, die uw heil bij Hem gezocht heeft? Hij noemt u Zijn vriend(in). Zou Hij u dan kunnen laten vallen? Nee, zo is Hij niet! En als je nog buiten Hem staat? ‘Hij is het Die ons Zijne vriendschap biedt!’ O, wat een zaligheid als Hij je Zijn vriend wil noemen. Wat een zekerheid dat het dan niet meer verkeerd kan gaan!

De zegen is nog breder. Wie de vriend van Christus is, is het ook van andere christenen. Lazarus is niet alleen Jezus’ vriend maar ook die van Zijn discipelen. ‘Zoete banden die mij binden aan des Heeren lieve volk’. Je gaat elkaar herkennen, je mag liefde ontvangen, en je wilt ook liefde geven: ‘Zou ik niet liefhebben die U liefhebben?’ Dan kun je vanwege het geloof een hele vriendengroep verliezen terwijl je toch ten slotte méér vrienden krijgt dan ooit!

Het is rijk om geestelijke vrienden te hebben, maar het is zalig om Zijn vriend te zijn. ‘Een vriend is iemand die alles van je weet en toch van je houdt’ zo stond op een tegeltje bij mijn ouders thuis. Dat geldt van Hem ten volle: Hij weet alles van je! Dat geldt daar, in het Overjordaanse: Hij weet hoe het met Zijn vriend Lazarus gaat. Dat geldt nu, vanuit de hemel ziet Hij al de Zijnen: ‘Ik weet uw werken en waar gij woont’. Hij kent het hart en heel de toestand van ons leven.

En ook de toestand van het sterven. Hij heeft in Zijn geest ge­zien hoe Lazarus zijn laatste adem uitblies. Dat vertelt Hij nu aan Zijn discipelen. De toestand van de ene gelovige gaat ook de andere aan. Niet voor niets dat we in de kerk ook elkaars noden benoemen!

‘Lazarus, onze vriend, slaapt’. Je zou zeggen dat Hij er wat omheen praat, omdat Lazarus gestorven is. Omfloerst taalgebruik, zoals politici dat gebruiken als ze vervelende beslissingen bekend maken.

Alleen… zo is de Heere Jezus niet! Hij draait nooit ergens omheen, Hij spreekt de waarheid, want Hij is de Waarheid. Hij gaat eerlijk met ons om, ook dan als het ons pijn doet. Waarom dan deze woorden?

Ze zijn waar, dat sowieso. En ze zijn ook wijs. De Heere Jezus is wel eerlijk maar niet bot. Hij is pastoraal, Hij heeft het hart van een goede Herder. Terwijl Hij Zelf volkomen rustig is, voelt Hij wel aan hoe gespannen sommige van Zijn discipelen zijn. Daarom gaat Hij voorzichtig met hen om. In Zijn woorden bereidt Hij hen voor op dat heel pijnlijke van de dood.

En meer dan dat. Hij wil hen hiermee ook anders naar de dood laten kijken. De dood die zo definitief is. Voorgoed valt de scheiding, nooit meer kun je elkaar spreken, nooit meer ook maar even iets aan de ander laten zien, zijn of haar goedkeuring horen. Nooit meer het vuur van de liefde aangewakkerd krijgen, nooit meer vragen naar het werk van God.

Maar nu zegt hier de Heere, dat het ‘nooit meer’ niet ten volle geldt. Het is niet waar dat met de dood alles voorbij is. De dood is als een slaap. En niemand zal zeggen dat met de slaap alles voorbij is! Je zegt elkaar ’s avonds genacht en je verwacht dat je elkaar morgen weer spreken kunt. In die nachtslaap heerst er stilte, dan is er geen gesprek, geen vonk die overslaat. Maar morgen weer!

Zo is het toch ook met de dood. Die is slechts een scheiding voor even. Om straks weer elkaar te begroeten, in die nieuwe morgen. Wat dat betreft niet anders dan een slaap. ‘Ontslapen’ zo hebben de Statenvertalers het weergegeven.

Dit woord wordt in het Oude Testament ook wel gebruikt voor ongelovigen, maar in het nieuwe telkens alleen voor gelovigen. Alleen van hen geldt het echt, dat de dood ten diepste niet anders is dan een rustperiode.

En wat een zegen kan de slaap zijn. Na een vermoeiende dag, met een hoofd vol gedachten – als je dan in slaap mag vallen en ’s morgens ver-frist ontwaken, dan merk je hoe goed het je gedaan heeft. Zo zegt de Heere tegen Zijn moegestreden kinderen: ‘Kom, je mag gaan slapen.’ ‘Zalig zijn de doden die in de Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid.’

Wat een zegen als Christus van je zegt dat je slaapt. Hij weet het immers. En… Hij houdt de Zijnen ook dan in Zijn armen.

M. van Reenen V.d.m.

“Indien iemand in de dag wandelt, zo stoot hij zich niet, overmits hij het licht dezer wereld ziet.”
(Johannes 11:9)

Van uitstel komt bij de Heere Jezus geen afstel. Na het verzoek om snel bij Lazarus te komen heeft Hij twee dagen gewacht, maar dan vindt Hij het toch tijd om te gaan. Terug naar Jeruzalem, de stad waar Hij nog kort geleden met Zijn discipelen vandaan is gegaan.
Waarom is Hij daar eigenlijk weg ge­­gaan? Zijn discipelen kunnen het zich nog goed herinneren. Men pro­­beer­de Jezus te grijpen omdat Zijn woorden niet bevielen (Joh. 10:39). En ze voelen wel aan: als ze Hem gepakt hadden, dan was Hij Zijn leven niet zeker ge­­weest! Daarom zeggen ze dat ook te­gen hun Meester: ‘De Joden heb­­ben geprobeerd U te stenigen!’ Bent U vergeten hoe gevaarlijk het is in Je­­ru­zalem? Als we nu naar Beth­­a­nië gaan, dan zullen ze U vast en zeker alsnog grijpen. Dat wordt Uw dood, en misschien ook wel de onze…

Zo redeneren de discipelen, en gelijk hebben ze – menselijk gezien. Je moet jezelf niet zomaar in gevaar brengen. Het is goed om iemand te willen helpen, maar je moet ook om jezelf denken…

Dit alles moge dan waar zijn, maar het is toch buiten God gerekend. Inderdaad geeft de Heere ons de opdracht om zorgvuldig met ons leven om te gaan, maar Hij geeft ook de opdracht om voor anderen te zorgen. Dat is soms een dilemma, of zelfs een spagaat. Moet je nu de ander maar aan zichzelf overlaten, of moet je over je eigen grenzen heen gaan…?

Hoe gaat de Heere Jezus met dit dilemma om? Vreemd, Hij heeft het er helemaal niet over! Hij hinkt niet op twee gedachten, van de ene naar de andere plicht, maar Hij kijkt verder. Van Wie komt de plicht? De enige plichten die echt je plicht zijn komen van God (daarom ook moest een slaaf gehoorzaam zijn ‘voor de Heere’, Kolossenzen 3:23). Maar geeft deze God alleen opdrachten? O nee, Hij geeft veel meer. ‘Hij zal genad’ en ere geven, Hij zal hun ’t goede niet in nood onthouden…’

En daarop ziet nu de Heere Jezus. Hij weet Zich volkomen verbonden aan Zijn Vader en weet Zich veilig bij Hem. Hij weet Zich alleen bij Hem veilig. Als Hij één stap naast de weg van Zijn Vader zou zetten, dán zou het gevaarlijk zijn. Of als Hij zou weigeren om de weg te gaan.

Omdat aan Zijn discipelen en ons duidelijker te leren gebruikt Hij het voorbeeld van dag en nacht. We kunnen ons het goed voorstellen, dat er in het bergachtige landschap rondom Jeruzalem wegen waren waarvan men zei dat het gevaarlijk was. Steile hellingen, scherpe bochten, rotsblokken op de weg. Je kunt daar zomaar struikelen, vallen, omkomen!

Toch is dat niet helemaal waar. Het hangt er erg vanaf wanneer je gaat. Als je ’s nachts gaat, ja dan is het er gevaarlijk. Dan is zelfs een gladde weg nog gevaarlijk! Maar als je overdag gaat en je kunt de loop van de weg overzien, je kunt de rotsblokken zien liggen, je hebt op tijd in de gaten waar afgronden zijn – dan is het gevaar zo groot niet.

Met degene die ’s nachts wandelt bedoelt de Heere Jezus iemand die naar eigen inzicht handelt. Niet naar de wil van God, niet in opzien tot God. Zo iemand mist het licht, het zicht, de veiligheid. Dan is in feite iedere keuze vol risico’s, dan is iedere levensweg gevaarlijk.

Met degene die overdag wandelt bedoelt de Heere Jezus iemand die in Gods wegen gaat. ‘Ik wandel in het licht met Jezus’. Ja, op die weg zijn gevaren, risico’s, zorgen – maar die kunnen je niet schaden. Wie in Gods wegen gaat, die gaat altijd en overal veilig.

Dit kunnen we verkeerd opvatten. Het is niet zo, dat iemand die in Gods wegen gaat nooit duisternis ervaart (vergelijk Jes. 50:10). Duisternis in de omstandigheden, duisternis in de beleving, duisternis in de toekomst. Maar er is toch iets dat licht is: ‘Uw Woord is mij een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad.’ En nog dieper: het licht van Gods genade: ‘Hoe donker ooit Gods weg moog’ wezen, Hij ziet in gunst op die Hem vrezen’. Daarom, hoe veilig is het om in Zijn wegen te gaan, hoe zeker reis je dan!

Is dat zo? Kan er op die weg niets gebeuren, zijn daar geen gevaren? Daar in Jeruzalem, daar waren toch Jezus’ vijanden, en zij hebben ten slotte Hem toch gegrepen?! Dat is waar, toen en nu: ‘Veel wederwaardigheên, veel rampen zijn des vromen lot’… Maar dat is niet bepalend. Dat gaat slechts over het tijdelijke lot. ‘Vrees niet voor hen die het lichaam kunnen doden maar de ziel niet kunnen doden!’ Wie in Gods handen ligt zal nooit uit Zijn handen vallen.

En andersom…! Wie in de duisternis van zelfgekozen wegen wandelt, die kan soms tijden lang gemakkelijk voorwaarts gaan – maar een keer komt de afgrond die je niet gezien hebt. Het is dan wel tijdelijk gemakkelijk maar eeuwig gevaarlijk. Leven achter de Heere aan of leven zonder de Heere: een verschil van dag of nacht…

M. van Reenen V.d.m.

“Als Hij dan gehoord had dat hij krank was, toen bleef Hij nog twee dagen in de plaats waar Hij was.”
Johannes 11:6

Wij denken wel eens dat we alleen verhoord worden als God direct geeft waar wij om vragen. Maar Zijn verhoring van gelovige gebeden lijkt op een verkeerslicht: groen, rood en oranje. Zo verhoort God op drie manieren: ja, nee en ‘nu nog niet’. In alle gevallen doet Hij dat uit liefde en ten goede.

Zo is het ook hier bij Lazarus. Toen bleek dat hij ernstig ziek was stuurde Martha onmiddellijk iemand naar de Heere Jezus toe. Hopelijk kon Hij spoedig komen. Als Hij op tijd zou zijn, dan zou Hij Lazarus mogelijk nog kunnen genezen! Nu de boodschapper weg is, richting het Overjordaanse, kan Martha niets anders meer doen dan wachten en bidden. ‘O, ik hoop zo dat Hij direct komt!’ Als Lazarus al maar zieker wordt, neemt de spanning toe. Zou de Heere Jezus nog op tijd zijn? Zenuwslopend!

Op die andere plaats is van die span­ning niets te merken. Jezus neemt de tijd. Geen haast, geen stress. Hij blijft nog twee dagen. Het lijkt wel alsof Hij het verzoek niet echt gehoord heeft. Als Hij echt geluisterd had, dan had Hij toch wel de spanning gehoord, het gro­te verlangen dat Hij zo snel mo­ge­lijk zou komen? Martha wilde wel dat Hij kwam zo snel als een ree of een hert over de bergen. Waar­om doet Hij dat niet, ‘waar­om, o Heer’, blijft Gij van verre staan?’

Dat is een bekende vraag. Deze vraag staat in de psalmen, deze vraag kan leven in ons hart. Soms lijkt het alsof de Heere Zich van onze nood niets aantrekt.
Nu moeten we wel eerlijk zijn. Wellicht hebt u Hem ook lang laten wachten. Hij heeft geroepen, maar u hebt niet geantwoord. Het is dan niet vreemd als Hij ons laat wachten en de indruk geeft ons geroep niet te horen. We hebben in dat opzicht geen reden om Hem verwijten te maken. Integendeel, we krijgen meer dan verdiend.

Maar toch… Op grond van Zijn liefde zou je toch vast op verhoring mogen hopen? Er staat dat Hij Lazarus en diens zusters lief had. En Hij zal zijn geliefden toch niet laten staan? Hij heeft toch gezegd dat Hij zál horen degenen die Hem aanroepen? Wat kan het dan het hart benauwen als het zo anders lijkt te zijn. Wat zijn de klachten van de Psalmist begrijpelijk. ‘Hoe lang, o God?’

Maar de Heere vergist Zich niet. Hij wacht twee dagen, precies lang genoeg. Trouwens, als Hij direct was gegaan, dan zou Hij ook te laat zijn geweest. Immers, toen de Heere Jezus uiteindelijk bij het graf kwam, toen lag Lazarus daar al vier dagen! Dus Martha’s haast was (naar menselijke berekening) zinloos. En zo vaak is onze haast ook een ernstige vergissing. Maar belangrijker is, dat de Heere de tijden beheerst. De tijd is Hem niet de baas, Hij komt nooit in tijdnood, Hij schrikt nimmer omdat de tijd zó snel ging, Hij komt nergens te laat.

Jezus bleef aldaar twee dagen. Misschien wel omdat Hij daar nog twee dagen werk te doen had. Dat geldt immers altijd: de Heere werkt meerdere zaken tegelijk. Soms moet de ene gelovige de trein missen, omdat de andere de trein nog moet halen. Soms moet de één een ongeluk krijgen omdat de ander gewaarschuwd moet worden. Soms moet de één wachten omwille van de ander. Denk aan Jaïrus en de bloedvloeiende vrouw.

In elk geval waren deze twee dagen nodig voor Martha en Maria. Want zo zou Hij komen vier dagen na de dood van Lazarus. Waarom dán? We weten daar niet alles van, maar kunnen wel iets zeggen. Na vier dagen was het lichaam al tot ontbinding over gegaan. Als Lazarus dan toch zou opstaan, zou het wonder des te groter zijn. En voor de tijd zou de nood des te dieper zijn. Zo zou Gods genade het meest worden verheerlijkt en het geloof het meest worden versterkt.

Achteraf kun je dus best iets zeggen over de reden van deze ‘vertraging’, maar zelfs al zou dat niet zo zijn, dan nog zou het geloof weten dat God Zich niet vergist. Hij ‘vertraagt de belofte niet’, Hij vergeet Zijn kind niet, Hij minacht het gebed niet. Als wij dat maar zouden geloven, als wij maar zouden erkennen dat Zijn planning zo veel beter is dan de onze, als wij maar alle dingen in Zijn hand zouden kunnen laten – wat zou ons dan veel moedeloosheid bespaard worden.

Daartoe roept de Heere ons op: ‘Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijd.’ Dat is géén reden om onze bekering uit te stellen. Nee, daarvoor geldt: ‘Heden indien gij Zijn stem hoort.’ Hij geeft ons geen dag langer tijd om onbekeerd te blijven! Maar dat is wél reden om gelovig en geduldig te wachten op de tijd en manier die God Zelf het beste acht om al onze nooddruft te vervullen. ‘Zo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal gewisselijk komen en niet achterblijven’.

M. van Reenen V.d.m.

“En Jezus, dat horende, zeide: Deze krankheid is niet tot de dood maar ter heerlijkheid Gods.”
Johannes 11:4

Martha en Maria hebben iemand erop uit gestuurd om de bood­schap aan Jezus over te brengen. Na enige tijd vindt hij de Heere. Vol spanning en bezorgdheid vertelt hij Hem dat Lazarus ziek is. Wat zal de Heere Jezus verdrietig zijn nu Hij hoort van de ziekte van Zijn vriend. Of vol medelijden over de nood van diens zussen. Of vol vuur om er iets aan te gaan doen. Maar niets van dit alles.

De reactie van de Heere is (met eerbied bedoeld) nogal koel. Hij hoort wel wat er is, maar het lijkt Hem weinig te doen. De boodschapper gaat onverrichter zake weer naar huis. De Heere Jezus belooft niet dat Hij zal komen. En zijn woorden klinken niet vol liefde en medelijden.
Nog wordt het wel eens zo ervaren. In je eigen ziel is de nood zo hoog, maar het lijkt wel of dat God niet raakt. Zelf weet je je geen raad, maar God lijkt onbewogen. Dan stormt het in je ziel en roep je met de discipelen: ‘Meester, bekommert het U niet, dat wij vergaan?’ (Markus 4:38).

Maar wie de Heere Jezus kent, die weet wel beter. Hij is geen onbewogen beweger. Hij is geen tiran die er alleen maar op uit is dat het met zijn zaken goed gaat. Ten diepste is God dieper met ons bewogen dan wijzelf. Wij zijn immers degenen die ons in het verderf gestort hebben. Wij zijn degenen die meenden gelukkiger te zijn zonder God. En als dat veranderd is, als we wél ons heil bij God zijn gaan zoeken, dan komt dat doordat Hij aan ons is gaan trekken. Hij laat ons niet zomaar gaan. Maar Hij kijkt wel anders dan wij, Hij weet wat werkelijk goed is.

En zo spreekt de Heere Jezus hier tegen de boodschapper en tegen Zijn discipelen. ‘Deze krankheid is niet tot de dood’ – dat betekent niet dat Hij als het ware Zijn schouders ophaalt en zegt: ‘Het valt allemaal wel mee.’ Hij weet dat Lazarus doodziek is en sterven zal, maar het is alsof Hij zegt: ‘De dood is niet de belangrijkste uitkomst van deze ziekte.’

Zo lijkt het vaak wel. Als iemand in zijn ziekteproces naar het einde toegaat, dan wordt het bed een ‘sterfbed’. En begrijpelijk. Dat is immers het meest aangrijpend. Als het lichaam uitteert, als je een geliefde moet gaan loslaten. De dood lijkt alles te bepalen.

Maar nu zegt de Heere: ‘Kijk zó niet!’ Het gaat niet alleen maar naar de dood toe. De dood is niet het enige dat overblijft, sterven is niet het enige dat daar gebeurt, zelfs niet het grootste dat daar gebeurt. Laat niet het uitzicht op de dood je blind maken voor al het andere dat de Heere juist daar ook werkt. Wat is er dan nog meer? Daar is liefde en zorgzaamheid. Daar is geestelijk onderwijs. En degene die in de Heere sterft, die is naar Huis aan het gaan!

Maar iets gaat daar bovenuit. Bij het sterfbed van iemand als Lazarus of Jakob of David of Johannes. ‘Deze ziekte is ter heerlijkheid Gods!’ Dat is het grootst denkbare. Met voorzichtigheid gezegd: een mooiere ziekte is niet denkbaar. Een ziekte die strekt tot heerlijkheid van God is een gezegende ziekte. En dat geldt voor álle dingen van het leven. Moeilijke en mooie dingen. Het zijn goede, gezegende zaken als ze leiden tot de eer van God.

Dat is immers het doel waarmee we geschapen zijn. God heeft ons geschapen tot Zijn eer. Daar heeft God recht op. Wij stellen onszelf graag centraal, maar we moeten God centraal stellen. En God? Moet Hij ons centraal stellen? Welnee, want het heelal draait niet om ons. God is God, en daarom is Hij de enige Die Zichzelf centraal mag stellen. En Hij zal er ook voor zorgen dat het gebeurt: ‘Dit volk heb Ik voor Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof vertellen’!
En weet u wat het wonder is? Als God in ons leven centraal komt te staan, dan gaat het ook goed met ons. Net als wanneer een vrouw haar man prijst tegenover haar vriendinnen, of wanneer een man tegenover zijn collega’s pocht op zijn echtgenote. Als zij hem centraal stelt en hij haar, dan gaat het goed in het huwelijk.

Nee, God zal nooit ons centraal stellen, dan zou de schepping op zijn kop staan. Maar in Zijn wonderlijke ontferming is Hij wel gericht op ons behoud. Ja, Hij vraagt van ons dat wij Hem verheerlijken, maar Hij zorgt zelf dat Hij ons gelukkig maakt. Wie zichzelf vernedert, die wordt verhoogd (en andersom).

De ziekte van Lazarus is tot heerlijkheid van God. Hoe, dat zullen we nog horen. In elk geval weten we nu al, dat Lazarus en zijn zussen er niet slechter van worden – integendeel. Maar God brengt hen wel in het nauw. Lazarus sterft en Martha en Maria zijn wanhopig. Het gaat door de diepte heen, een diepte waarin zij zich wel afgevraagd hebben of de Heere nog wel aan hen dacht. Maar laat dat maar aan Hem over. Zijn liefde is zo groot… als je die ziet wil je niet anders dan Hem verheerlijken!

M. van Reenen V.d.m.

“En er was een zeker man krank, genaamd Lazarus.”
Johannes 11:1

Lazarus – we lezen eigenlijk niets van hem. Zijn naam wordt zelfs in Lukas 10 niet genoemd. Alleen hier, in Johannes 11 en 12, horen we dat hij de broer van Martha en Maria is. Het gaat hier vaak over hem, maar hijzelf komt nooit aan het woord, hij is het lijdend voorwerp.

Lijden, daarover lezen we wel bij hem. Hij is ziek. En mogelijk was hij altijd al broos. ‘Lazarus’ hebben zijn vader en moeder hem genoemd, afkomstig van ‘God ontfermt zich’. Opmerkelijk is ook, dat deze volwassen man bij zijn zus(sen) in huis woont – bepaald ongewoon in die tijd. En Jezus heeft ooit één persoon in een gelijkenis een naam gegeven, en dat was uitgerekend ‘Lazarus’. Hoe dat ook zij, een krachtige persoon­lijkheid is hij niet geweest, hij doet geen werk van betekenis.

Maar dat is niet doorslaggevend! Het belangrijkste wat er van hem gezegd kan worden is: ‘die Gij liefhebt’ (vers 3). Jezus had hem lief, een liefde die voortkomt uit het hart van God en uitgaat naar het hart van een mens. Van Lazarus in dit geval – maar het wonder is dat er in Gods hart altijd meer ruimte is. Zijn liefde is onuitputtelijk. En in die liefde mocht ook Lazarus delen. Zoals zijn naam was, zo was het: God ontfermt Zich. Daarmee was hij een gelukkig man.

Toch komen er problemen. Lazarus wordt ziek, ernstig ziek. Zo ernstig dat zijn zussen vrezen voor zijn leven en Jezus er bij roepen. Dat is geen kleinigheidje: de Heere Jezus verblijft een paar dagen reizen verderop. Dat ze toch de moeite nemen om Hem te laten roepen betekent wel dat het echt serieus is. Als de Heere Jezus niet komt, dan zal Lazarus moeten sterven, zo voelen Martha en Maria het wel aan.

Dat raakt hen diep, met Lazarus zijn zij opgetrokken, hij hoort er helemaal bij. En vooral Martha heeft altijd al voor hem gezorgd. Wat doet het dan een pijn, als hij zo ernstig ziek wordt. Dat herkennen velen. Als iemand die je liefhebt het moeilijk heeft, heb je het zelf ook moeilijk. Als diegene dan dreigt te sterven, kun je het al helemaal haast niet aanzien. Eigenlijk zou je het liefst dat nare willen wegstoppen. Maar je voelt wel dat dat niet kan. De zonde is in de wereld gekomen, en lijden en dood.

Daarom moet je voor de nood je ook niet verstoppen. Dan voel je niet alleen de nood van het lichaam, niet alleen de nood van het naderende afscheid, maar ook de nood van het leven buiten het paradijs. Ook als je in de goede dagen nog onbekommerd verder kon leven, kun je hier tot bezinning gebracht worden. Niet voor niets zegt Salomo: ‘Het is beter te gaan in het klaaghuis dan in het huis der maaltijden’. En ‘de levende legt het in zijn hart’ (Pred. 7:2).

Maar is dat hier ook zo? Martha en Maria kenden toch ook genade. Had­den zij dan deze les nog nodig? Toch wel. Gods kinderen leven ook bui­ten het paradijs. Zij moeten ook tel­kens weer herinnerd worden aan de ernst van het leven, omdat ze het anders zouden vergeten. En trou­wens, de les was niet alleen voor het gezin zelf: veel Joden wa­ren er ook getuige van. Ieder mens heeft Goddelijk onderwijs nodig.

Maar – onze vragen houden immers nooit op – moet Lazarus daar dan zo onder lijden? Hij was toch een geliefd kind van God, zou God hem dan het lijden niet kunnen besparen? Dat zou God wel kunnen, maar Hij vertelt meestal niet waarom Hij iets wel of niet doet. God is God en niet wij (en dat is maar goed ook). Wel mogen er vragen zijn, maar niet zó dat we Hem ter verantwoording willen roepen. Niet altijd zullen we een antwoord krijgen zoals wij graag zouden zien. En geen werkelijk antwoord zullen we krijgen buiten het geloof om. Slechts in geloof komen we met onze vragen op de juiste plaats: bij het hart van God, met zicht op het kruis en de opstanding van Christus.

En juist daar mag je ook voor je ziel leren, dat het lijden nooit zomaar is. ‘Dien de Heere liefheeft kastijdt Hij’ (Hebr. 12:6), dat wil zeggen dat Hij een ziekte niet geeft om bij Hem vandaan te slaan maar juist om dichter tot Hem te trekken.

Met het oog op Christus krijgt ook die andere tekst vastheid: ‘Wij weten dat degenen die God liefhebben alle dingen medewerken ten goede, namelijk degenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn’ (Rom. 8:28). Niemand die aan God verbonden is, zal achteraf moeten zeggen: het was beter geweest als ik niet ziek was geworden. Achteraf – misschien in dit leven, misschien hierna – zal duidelijk worden waar alles toe gediend heeft, voor jezelf of voor anderen.

Dan mag Gods kind zien hoe alles heeft meegewerkt ten goede. Tot die tijd is het vaak een weten in ge­loof. Dat ligt wel vast maar niet al­tijd duidelijk. Het geloof rust daar­in, dat Gód het weet. Als Jezus’ kruis in je ziel waarde krijgt, dan wordt ook deze wetenschap zekerder. Immers, de grootste nood werd daar tot de grootste zegen!

M. van Reenen V.D.m.

“… hetwelk van haar niet zal weggenomen worden.”
(Luk. 10:42)

Wij kiezen niet zomaar voor het goede. Maar het is wel nodig, en door genade mag je het ook leren. Om ons zover te brengen houdt de Heere ons voor hoe rijk dat is. Zo ook hier, in Zijn woord tot Maria. Martha had het haar erg kwalijk genomen dat ze maar zo ging zitten in plaats van eerst te werken. Maar de Heere Jezus nam het voor haar op: zij had het goede, het beste deel uitgekozen. En waarom het beste deel? Wel, dit zal niet van haar worden weggenomen.

Het werk dat Martha doet wél. Natuurlijk is het nuttig werk: het huis wordt netjes, de magen worden gevuld, voor de nacht heeft iedereen een slaapplek. Maar hoe nuttig dat ook is, het is allemaal tijdelijk. Morgen hebben de gasten weer een lege maag, morgenavond zijn ze weer vermoeid, over een paar dagen is het huis weer vuil.

En zo geldt het voor zo veel dingen waar wij ons (vaak) het meest druk om maken: het is maar voor even. Soms voor een heel leven – maar dan nog: wat is eigenlijk tachtig jaar? ‘De dingen die men ziet zijn tijdelijk’.

Daar zet Paulus wel iets tegenover: ‘de dingen die men niet ziet zijn eeuwig’. We moeten niet vergeten, dat dit ook geldt voor de duivel en de hel: die zijn ook eeuwig… Maar vooral wil Paulus ons wijzen op de dingen van God en Zijn Koninkrijk, daar is ‘het goed dat nimmermeer vergaat’. Zoals de Heere Jezus het ook tegen de Samaritaanse vrouw zei: ‘Het water dat Ik hem zal geven zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven’ (Joh. 4:14).

Wat een zegen dat er een blijvend goed is! Wij zijn allemaal zo kwetsbaar, het leven is kort, de vreugden zijn vergankelijk, de nood is groot, de dood is aangrijpend. Steeds weer worden we er mee geconfronteerd. Maar dan richt de Heere onze aandacht op Hem en op Zijn zaligheid. ‘Zoek toch de dingen die boven zijn!’ Daarvoor geeft Hij ons het Heilig Avondmaal. Tussen al onze aardse maaltijden hier de hemelse maaltijd, die voedt en laaft voor de eeuwigheid.

Daarvoor moest de Heere Jezus eerst naar deze aarde komen. Hij heeft Zijn hemelse heerlijkheid afgelegd, Hij heeft Zijn leven afgelegd, Hij heeft Zijn vreugde afgelegd. Hij liet alles tot een einde komen, opdat Hij ons kon zegenen zonder einde.

Dát moet u zoeken, dat heeft waarde. Doet u dat ook? Of bent u nog te druk met de tijdelijke dingen? Van het ene tijdelijke naar het andere. Als iemand die op een rivier vol ijsschotsen voortgaat. Van de ene schots naar de andere – totdat de rivier uitmondt in de zee. Wat moet hij doen? Eén ding: weg van het ijs, naar de oever! Die Oever is er, de Vaste Rots van ons behoud, Die niet wankelt of bezwijkt, en Die een zaligheid bereid heeft zonder einde. ‘Die, na kortstondig ongeneugt’ mij eindeloos verheugt’.

Mij eindeloos verheugt – dat is wat Maria mocht zeggen. Immers, de Heere Jezus zegt niet alleen dat het goede Deel nooit wordt weggenomen, maar ook dat het van háár niet meer wordt weggenomen. Maria mag er in delen, voor eeuwig.

Denk nog even aan die rivier. Het zou wat zijn, als je aan de oever terecht komt, maar kort na aankomst alsnog de rivier wordt opgejaagd. Nee, wie daar aankomt mag daar blijven. De Heere Jezus zegt immers: ‘Al wie tot Mij komt zal Ik geenszins uitwerpen’. Geenszins, werkelijk nooit meer. Waarom niet? Omdat Hij volkomen getrouw is. Eens gegeven blijft gegeven. Hij geeft het niet om het vervolgens weer terug te nemen. Hij geeft het ook niet om daarna te kijken of wij het vast kunnen houden. Hij geeft Zijn genade vergezeld van de belofte dat deze bron altijd blijft stromen. Hij grijpt onze hand, met de belofte dat Hij nooit meer los zal laten. Hij laat nu delen in Zijn vrede, met de verzekering dat deze een voorsmaak is van de eeuwige vrede.

Zou je het dan niet door slordigheid kunnen verliezen, in ongeloof kunnen kwijtraken? O jawel, wel duizendmaal. Daarom is het Heilig Avondmaal ook zo dringend nodig. We moeten weten dat het vast ligt in Hem en niet in ons. ‘De HEER’ is zo getrouw als sterk, Hij zal Zijn werk voor mij volenden.’

Maar zegt de Heere Jezus dan niet, dat het Maria’s eigen keuze is? Jawel. En zo geldt het ook voor iedere waardige avondmaalganger: die heeft een onberouwelijke keuze gemaakt. Niemand komt tegen zijn zin aan het Avondmaal. Maar die keuze van de ziel is niet de oorzaak van de zaligheid. En die is ook niet de grond van de vastigheid. De ware gelovige keuze betekent immers juist dat je het leven buiten jezelf in Christus zoekt. Zoals die peuter die nauwelijks kan lopen en samen met zijn vader over een smalle brug loopt. ‘Jongen, houd mij maar vast!’ zegt de vader. En dat doet hij: hij klemt zijn knuistje om vaders pink. Maar houdt hij het? Ach welnee, het is vaders hand die hem bewaart, en die alleen.

M. van Reenen V.D.m.

Onze keuze

“Doch Maria heeft het goede deel uitgekozen.”
(Lukas 10:42)

‘Doch’  – dat wijst op een tegenstelling. Maria staat hier tegenover Martha. Terwijl Martha haar verwijten uitspreekt over Maria, laat de Heere Jezus horen dat het juist andersom ligt. Martha heeft zich vergist, Maria niet. Wat deed Martha? Zij werkte of haar leven daar van afhing. Wat deed Maria? Zij was gaan zitten aan de voeten van de Heere Jezus om Zijn woord te horen. En daarvan zegt Hij nu, dat zij de goede keuze gemaakt heeft.

Maar hoe zit dat nu met onze keu­zes? Kunnen wij ‘kiezen voor Jezus’? Van nature kiezen we toch al­le­n voor de duivel? Dat is ook zo, en ieder die zichzelf wat heeft leren kennen zal dat ook ont­dekt hebben: je hart is geneigd ten kwa­de, ja zelfs om God en je naas­te te haten. Toch spreekt de Bijbel over goede keuzes. Hoe zit dat?

We kunnen dan zeggen: als wij voor de Heere kiezen, heeft Hij eerst voor ons gekozen (vgl. Joh. 15:16). Ten diepste begint iedere goede keuze bij God Zelf. Dat moeten we belijden in ootmoed, dat mogen we belijden in dankbaarheid. Dat mogen we ech­ter niet zeggen om dan de ver­ant­woor­delijkheid van ons af te schui­ven! Met onze keuze voor de zon­de nemen we immers telkens een ver­antwoordelijkheid op ons! Namelijk om niet te kiezen voor God…

Daarom roept de Heere ons op om te kiezen, zoals Elia op de Karmel: ‘Als de Heere God is, volg Hem na; en als Baäl God is, volg Hem na!’ Als de wereld u echte vreugde geeft, als de duivel u zalig maakt, volg Hem dan na, en ga er ook helemaal voor! Maar als dat niet zo is, en als u gelooft dat alleen de Heere dat doen kan, geef u dan aan Hem over. En als u er dan achter komt dat dit niet lukt? Dan hebt u eens te meer reden om tot Hem te vluchten, opdat Hij ook uw hart de juiste keuze zal leren maken!

Juist die afhankelijkheid laat Maria hier zien. Zij zit aan Zijn voeten, zij laat zich onderwijzen. Maria was van zichzelf ook geen prater, misschien heeft ze daardoor ook eens te meer mogen leren dat ‘het niet is desgenen die wil, nog desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods’ (Rom. 9:16). Die les heeft ze eenmaal geleerd en is ze nooit meer kwijt geraakt.

We kunnen ons dus nooit achter Gods verkiezing verschuilen om zelf geen keuze te hoeven maken. Integendeel, we beseffen dan eens te meer dat we op God aan­gewezen zijn! ‘Kiezen voor Jezus’  is je overgeven aan Zijn genade.

Maar dat ‘kiezen’ heeft ook een praktische kant. Daar lijkt de Heere Jezus ook wel op te wijzen, als Hij nu juist Martha’s gedrag tegenover dat van Maria zet. Ze hebben op dat moment elk een keuze gemaakt voor een bepaalde tijdsbesteding. Maria koos ervoor te gaan zitten, Martha koos ervoor te gaan rennen. Dat was een praktische keuze, die ook te maken had met karakter. Dat was ook een geestelijke keuze, die te maken had met waar hun hart naar uitging.

Zo maken we iedere dag keuzes. We maken praktische keuzes, die soms bijna vanzelf gaan. Want ja, we hebben nu eenmaal dat beroep, we zijn nu eenmaal druk, we hebben nu eenmaal zo’n karakter, anderen doen nu eenmaal een beroep op ons… Toch is dat nooit het hele verhaal. Hoe we onze tijd invullen is wel degelijk ook een persoonlijke keuze en zegt wel degelijk ook iets over wat we belangrijk vinden.

Hoewel… misschien vinden we het maar in zekere zin belangrijk. Want hoe vaak gebeurt het niet dat we aan het einde van de dag denken: ‘Ik heb toch de verkeerde keuzes gemaakt, ik ben niet toegekomen aan wat ik eigenlijk had willen of moeten doen…’ Dus ergens ligt er wel een overtuiging dat het anders zou moeten, maar we komen er niet toe om die keuzes ook te maken. Dan trekt een verkeerde macht aan de teugels van onze wil!

Wat een zegen dan, dat de Heere Jezus ons dit voorbeeld van Maria voorhoudt! Hier leren we immers, wat er nodig is voordat we onze dagelijkse, praktische keuzes maken: leren wat er echt nodig is. Hier leren we ook, waar we de genade daarvoor kunnen ontvangen: aan Zijn voeten. Hier leren we ook, dat de keuze voor het goede ten diepste niet zwaar is, omdat je hier niet hoeft te presteren maar mag ontvangen. Jawel, om die keuze te maken moet je strijden, tegen jezelf en tegen allerlei lokroepen, maar als deze keuze gemaakt is mag je loslaten: ‘hier wordt de rust geschonken’!

Hoe ga je hier nu praktisch mee om? Daarvoor is de ‘stille tijd’ zo’n zegen: de dag beginnen met Gods Woord en in gebed tot God. Daar mag je iedere dag leren wat goed en nodig is. Als je je hele agenda in Zijn handen legt en uit Zijn handen terugkrijgt, dan zul je je tijd niet verkeerd besteden. Het is waar: door de zonde zal dit nooit volmaakt gebeuren, maar het mag hier al wel beginnen: ‘Maria heeft het goede deel uitgekozen.’ U ook?

M. van Reenen V.D.m.

“Maar één ding is nodig…”
Lukas 10:42

Een jaarwisseling gaat niet alleen om feestelijkheden en tradities. Het is ook (vooral) tijd van be­zin­ning. We kijken terug. Als gemeen­te denken we zéker terug aan hen die ons ontvallen zijn, en we voelen weer het gemis. We denken terug aan ziekte en tegenslag, aan voorspoed en verandering.

Zal dan het nieuwe jaar anders zijn? Zal het ons nog meer verdriet en verlies geven, of zal het juist een jaar zijn van voorspoed? Soms kij­ken we nóg verder vooruit. ‘Waar staat Urk over 20 jaar?’ vroeg de jour­nalist aan de wethouder. Die gaf een antwoord alsof hij in de toe­komst kon kijken. Maar ‘wij zijn van gisteren en weten niets’.

Er is ech­ter iets wat we wel kunnen we­ten. Dat is waar het in het leven om gaat. Als we vooruit kijken, moeten we ons vooral ook de vraag stellen wat ons doel is. Waar leven we voor, waar gaat het om bij onze plannen? De Heere Jezus is daarin ontzettend duidelijk: ‘Eén ding is nodig!’ Dat is Zijn vermaning richting Martha. Zij maakte zich druk om véle dingen, maar de Heere Jezus zegt dat er maar één ding nodig is.

Op welk ene ding doelt Hij dan? We kunnen dat afleiden uit het woordje ‘nodig’. Dat woordje gebruikt Hij ook in Luk. 9:31 en Luk. 15:7. Daar gaat het over mensen die iets niet nodig hebben: ze zijn niet ziek dus hebben geen dokter nodig of zijn rechtvaardig dus hebben geen bekering nodig.

Is bekering voor hen echt niet no­dig? Jawel, maar zo voelen zij het niet. Hebben ze dan helemaal niet het gevoel dat er wat gebeuren moet? Jawel, maar dat is niet drin­gend. Het hoeft niet zo grondig, het kan nog wel wachten. U herkent het wel: ‘Man, zou je niet eens naar de dok­ter gaan?’ ‘Misschien wel eens, maar ik kijk het eerst nog maar even aan hoor!’ Als Jezus zegt, dat som­migen het niet nodig hebben, dan bedoelt Hij dus: ze vinden dat het zo nog wel gaat…

En andersom, als Hij zegt dat iets nodig is, dan bedoelt Hij dat je niet zonder kunt. Een zondaar kan niet zonder bekering, een zieke kan niet zonder dokter. Als je aan zo iemand vraagt: ‘Zouden we niet eerst wat anders doen, het zou goed voor je zijn om eens ergens anders aan te denken?’ dan is dat onmogelijk. ‘Nee, ik heb maar één ding nodig, ik móét van mijn zonden afkomen!’ zegt de zondaar. ‘Nee, ik heb maar één ding nodig, ik moet naar de dokter!’ zegt de zieke. Heeft hij dan geen kleding nodig, geen drinken, geen woning? Jawel, maar één ding moet eerst opgelost worden.

En dat is hoe de Heere Jezus het hier zegt. Eén ding heeft echt prioriteit, één ding kun je absoluut niet missen. En dat ene kun je alleen bij Jezus vinden. Immers, van Maria staat er dat zij het goede deel heeft uitgekozen, en waar was zij te vinden? Aan Jezus’ voeten!

Nu staat er een nieuw jaar voor de deur. Uiteraard, niet alleen op 1 januari moet u daar aan denken, maar dan zéker: één ding is nodig, en voor dat ene moet ik bij de Heere Jezus zijn! Ik moet het jaar bij Hem beginnen, en anders is al het andere nutteloos. Zoals het lekkerste eten nutteloos is voor een ernstig zieke die vreest dat er geen hulp meer voor hem is.

Maar precies daar zat het probleem van Martha. O ja, zij wilde ook wel bij de Heere Jezus zijn, maar éérst moest er nog zo veel gebeuren. Zij verontrustte zich daarover, alsof die dingen onmisbaar waren. En wat zijn wij vaak druk met allerlei zaken, terwijl we de Heere Jezus naar achteren schuiven. Die ‘vele dingen’ zijn lang niet altijd onzin, maar ze hebben pas zin als we eerst bij de Heere Jezus geweest zijn, zoals een zieke eerst naar de dokter moet.

Daarom moeten we soms simpelweg stoppen met die ‘vele dingen’. Loslaten omdat het ons in de weg zit. En dan in elk geval luisteren naar de vermaning van de Heere Jezus: ‘Eén ding is nodig’, en dat ene ding is iets dat we slechts uit Hem kunnen ontvangen, in de weg van het Woord, door de kracht van de Heilige Geest.

Dus is het belangrijk om aan het begin van de dag ‘stille tijd’ te nemen, en aan het begin van het jaar naar de kerk te gaan. Daarmee laat je zien, dat vóór alle andere dingen je ziel aandacht nodig heeft, daarna komt de rest.

Maar uitwendig bezig zijn met het Woord is niet genoeg. De Heere wil dat Zijn vermaning doorklinkt tot in onze ziel, en dat Hem minstens zo nodig hebben als een ernstig zieke man zijn dokter. We hebben bekering nodig voor onze ziel.

Het is alleen meer dan de dokter. De dokter kun je vergeten als je eenmaal genezen bent, maar de Heere Jezus niet. Hem heb je altijd nodig. En in Hem is altijd de hoogste vreugde gelegen. ‘Eén ding heb ik van de HEERE begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des HEEREN!’ Gaat u zo 2024 in? Als dat nu nog niet zo ligt, dan hebt u het des te meer nodig!

M. van Reenen V.D.m.

“Martha, Martha, gij bekommert en verontrust u over vele dingen…”
Lukas 10:4

Als we altijd druk zijn, zitten we er naast. Immers, de Heere Jezus zegt: ‘Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijn, en Ik zal u rust geven.’ Rust is iets anders dan haast en drukte. Waar gaat het dan mis?

Dat heeft iets te maken met onze tijd, die bijzonder haastig is. Maar het heeft ook iets te maken met ons hart. Immers, in de tijd van Martha bestonden er nog geen media en overvolle winkels, en toch was zij ook zo gejaagd. De Heere Jezus vertelt haar hier, wat het probleem is.

Daarom spreekt Hij haar indringend persoonlijk aan: ‘Martha, Martha…’ En doet Hij het zo niet ook naar een ieder van ons? Als Hij Zijn woord laat horen, dan bedoelt Hij nadrukkelijk ons. Hij roept ons bij onze naam, Hij kijkt ons in het hart: ‘O mens, mens!’ Daarin vraagt Hij om onze aandacht en daarin toont Hij Zijn liefde. Hij laat ons zomaar onze dwaze gang gaan!

Wat is er met Martha aan de hand? Aan de buitenkant was al zichtbaar, dat ze nog maar aan één ding kon denken, daarover hebben we het reeds gehad bij de woorden ‘Martha was zeer bezig’. Dat is waarschijnlijk alles wat de discipelen gezien hebben, en zij hebben daarom nog wel bewondering voor deze vrouw gehad. Maar Jezus kijkt er áchter. ‘Gij bekommert u’, zegt Hij.

Deze woorden gaan over haar (en ons) hart. Elders wordt hetzelfde woord vertaald met ‘bezorgd zijn’. Twee hoofdstukken verder (Lukas 12:22) zegt Jezus: ‘Zijt niet be­zorgd voor uw leven, wat gij eten zult, noch voor het lichaam, waar­mee gij u kleden zult.’ En Paulus schrijft: ‘Weest in geen ding be­zorgd’  (Filipp. 4:6). Daarmee wordt niet bedoeld dat je nergens voor zorgen mag (Luk. 14:28). Maar het goede zorgen gaat alleen over dat stuk waar wij zelf verantwoordelijk zijn. Bezorgdheid betekent, dat je ook datgene in de hand hebt waar Gód verantwoordelijk voor is.

Alsof zonder onze inzet wij morgen geen kleding hebben (Luk. 12:22).

Alsof wij zonder onze slimheid monddood zullen zijn (Luk. 12:11).

Alsof wij met onze zorg de wereld moeten redden.

Alsof wij met onze vroomheid de kerk in stand houden.

En Martha: alsof zonder haar ijver alles in de soep zal lopen.

Daar gaat het mis met Martha. Zij bekommert zich, zij is overbezorgd, zij denkt dat zij onmisbaar is. Als we er over nadenken, gaat het zelfs zo ver dat ze denkt dat zij Jezus in leven moet houden: ‘Als we geen eten hebben voor de Heere, hoe moet het dan verder met Hem?’ Dat heeft ze vast niet letterlijk zo gedacht, maar zo werkt het wel. Martha denkt dat Jezus afhankelijk is van haar en vergeet dat zij afhankelijk is van Jezus.

Herkenbaar? We zien de wereld om ons heen in crisis­stand. De bestrijding van corona hing af van onze maat­rege­len, Israëls lot hangt af van het leger, de redding van het klimaat hangt af van onze acties, de redding van Nederland hangt af van wie er nu premier wordt, de redding van de kerk hangt af van onze trouw en vasthoudendheid.

En persoonlijk. Natuurlijk zijn we vaak druk met onbelangrijke dingen. Daarover zullen we het nog wel hebben bij het woord ‘gij verontrust u’. Maar we zijn ook bekommerd over dingen die op zich wel waarde hebben. Hoe houd ik mijn gezin overeind, hoe red ik het op mijn werk, hoe zorg ik voor genoeg geld voor iedere maand, hoe houd ik mijn bedrijf in stand. ‘Gij bekommert u…!’

‘Maar wie van u kan, door bezorgd te zijn, één el tot zijn lengte toe doen?’ God vraagt wel om onze bezig­heid maar niet om onze bezorgdheid! Die betekent namelijk altijd overschatting van onszelf en onderschatting van God.

‘Aanmerkt de vogelen des hemels’ zegt de Heere Jezus daarom. Doen zij niets? Jawel, zij moeten ook hun kostje bij elkaar scharrelen. Maar zij maken zich niet bezorgd, zij leven uit de hand van God. En als die God Die voor de vogels alleen een Schepper is nu voor u een Vader is, hebt u dan geen reden om het aan Hem over te laten om uw leven in stand te houden?

Of… mankeert het daaraan? Moet u eerlijk bekennen dat u God niet als uw Vader kent? Dan is het helemaal logisch dat u (over)bezorgd bent. ‘Zonder God en zonder hoop in de wereld’ – dan moet je het dus zelf redden. Maar zo leeft niet alleen de wereld, zo leven ook kerkmensen. Geen echt vertrouwen in de Vader. Waarom niet? Omdat er geen echt vertrouwen is in de Zoon. Daar begint het toch: bij de Zoon die vrijmaakt van de diepste nood. Als je je zonden aan Hem kwijt kunt, dan kun je alles aan Hem kwijt. Als Hij u wil redden van de eeuwige dood, dan wil Hij ook zorgen voor uw dagelijks leven. Dus zoek deze God als Vader te kennen! En besef dan ook wat het betekent, dat Hij een echte Vader is. ‘Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u.’

M. van Reenen V.D.m.

En Jezus zeide tot haar: ‘Martha, Martha…’

Lukas 10:41

Martha voelde zich alleen staan. Ze liep zich het vuur uit de sloffen om te zorgen voor een goede ontvangst van Jezus en Zijn discipelen, maar Maria stak geen vinger uit. Vol verwijt richtte ze zich daarom tot de Heere Jezus.

Ze zei het niet tegen Maria zelf. Wel praten óver maar niet praten mét, daar zijn we goed in… Maar Maria heeft het natuurlijk wel gehoord. Je kunt je voorstellen dat ze opspringt: ‘Meester, dit is niet eerlijk van Martha…!’ Maar ze zegt niets, ze zwijgt.

Nu is Maria altijd erg zwijgzaam. Slechts één keer horen we iets uit haar eigen mond. Geen groot prater is ze, en waarschijnlijk geen grote geest. Maar als ze gewild had, had ze best met een paar woorden zichzelf kunnen verdedigen. Maar net als later tegenover Judas (Joh. 12:5-7) doet ze het niet. Ze zwijgt. En door te zwijgen zegt ze nog meer dan wanneer ze gesproken had.

Immers, als ze gesproken had, dan had ze maar één ding gedaan: zichzelf verdedigen. Of misschien ook nog wel: terugslaan. ‘Martha, zeg jij maar niks…!’ Wat zou ze daarmee gewonnen hebben? Misschien de discussie, maar niet Martha’s hart. En ook niet de vrede in haar eigen hart.

Toch doen we dat zo vaak. We worden aangevallen, we voelen ons misschien alleen maar aangevallen – en prompt schieten we in de verdediging of zelfs in de aanval. Je mag immers wel voor jezelf opkomen, je hoeft niet iedereen over je te laten lopen…?

Dat is op zich waar. In de Bijbel zien we regelmatig, dat Gods kinderen op een gelovige manier hun onschuld verdedigen. Denk aan Job, David, Paulus – en Jezus Zelf. Maar we zien net zo vaak, dat zij zwijgen. Denk aan Jozef, Mozes – en opnieuw Jezus Zelf. Hij wordt door Petrus als het Voorbeeld genoemd: ‘Die als Hij gescholden werd niet wederschold, en als Hij leed niet dreigde’ (1 Petrus 2:23).

Het vraagt geestelijke wijsheid: we­ten wanneer we spreken en wan­neer we zwijgen moeten. Die be­gint er mee, dat we zwijgen kunnen. Dat we niet onszelf ver­dedigen alsof ons leven er van afhangt.

Paulus heeft daar iets van geleerd. Hij schrijft: ‘Doch mij is voor het minst, dat ik van ulieden geoor­deeld word, of van een menselijk oor­deel’ (1 Kor. 4:3). Dat voelt vaak an­ders. ‘Wat zullen de mensen wel van me denken…?’ Wie complimen­ten krijgt groeit, wie kritiek krijgt krimpt ineen. Menselijk gezien zo begrijpelijk. (Inderdaad, daarom moeten we positief over anderen spreken.) Maar onze waarde hangt niet af van wat mensen van ons denken. ‘Wat is uw enige troost?’ ‘Dat ik niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigendom ben’!

Daarom kan Maria hier zo rustig aan de voeten van de Heere Jezus blijven zitten. Ze hoeft zichzelf niet te verdedigen tegen Martha’s woorden, want ze weet van de goedkeuring van de Heere. Zo zegt ook Paulus het: ‘Die mij oordeelt is de Heere’ (1 Kor. 4:4).

Hij is niet alleen Degene Die mij oordeelt, maar ook Degene Die de ander oordeelt. Toen de Heere Jezus vals beschuldigd werd, wat deed Hij toen? Hij verdedigde Zich niet, maar wat deed Hij wel? ‘Hij gaf het over aan Dien Die rechtvaardig oordeelt’ (1 Petr. 2:23). Hij legde alle beschuldigingen neer voor Gods rechterstoel. De hoogste Rechter weet precies wat er allemaal waar is. Als wij onschuldig zijn, dan weet Hij dat. Als wij onrecht lijden, dan weet Hij dat ook. ‘O HEER, Gij ziet het, zwijg niet stil; Uw recht beslisse mijn geschil!’

En kijk, dat gebeurt! De Heere Jezus neemt het woord. ‘Martha, Martha’. Daar neemt Hij het op voor de zwakke Maria. Zijn woord is veel sterker dan het hare. Als Hij Martha terecht wijst, dan heeft dat vermaan een kracht die Maria er nooit aan kon geven. Zij mag nu schuilen achter Zijn woorden. En Martha mag zich laten gezeggen. Zo komen de woorden veel dieper bij haar binnen dan wanneer haar zuster ze gesproken had.

Zoals voor Maria zal Hij het voor al de Zijnen opnemen. Misschien wordt Zijn stem niet zoals toen hier op aarde gehoord. Maar wel in de hemel, voor Zijn Vader en de heilige engelen (Openb. 3:5). Wel in de ziel, waar je rust mag vinden in de wetenschap: ‘De Heere weet van me af. Als anderen mij onheus bejegenen, dat zij maar zo; als er maar vrede is met Hem!’ En eenmaal zal Hij het ook definitief voor al de Zijnen opnemen wanneer Hij optreedt als Rechter. Lees daarover NGB art. 37 maar!

Het komt er dan wel op aan, dat je Hem toebehoort. Want het is ook andersom: mensen kunnen in je roemen terwijl de Heere je nooit gekend heeft. Zijn oordeel is beslissend. Zoek eerst en vooral vrede met God. Kom daarom aan Zijn voeten: ‘Stel u gerust, zwijg Gode stil’. Wie leert zwijgen voor Hem, leert zwijgen voor mensen.

M. van Reenen V.D.m.