En velen uit de Joden waren gekomen tot Martha en Maria, opdat zij haar vertroosten zouden over haar broeder.
(Johannes 11:19)

Wat een verdriet is er in deze wereld. Mensen doen elkaar soms zo’n diepe pijn… Maar diep verdriet is er ook daar waar wel liefde is. Juist ook daar, want eenmaal moet je ook afscheid nemen van elkaar. Hoe pijnlijk is het om iemand van wie je houdt los te moeten laten, definitief los te moeten laten. Afscheid, rouw, gemis.

Zo draagt iedereen verdriet bij zich. Of verdriet van eenzaamheid, omdat er geen liefde is. Of verdriet van afscheid, omdat er liefde was. Zelfs in het uitnemendste van dit leven is er daarom nog moeite en verdriet (Psalm 90).

Wat kunnen we daarin voor elkaar doen? Eerst maar beseffen, dat iedereen (zeker iedereen die wat ouder is) hiervan weet: wij zijn niet de enige… En dan ook, dat we ook daarvoor aan elkaar gegeven zijn: wij moeten niet alleen blijven. En bovenal, dat we elkaar niet de ware troost kunnen geven: we moeten van een Ander zijn. De Ander, Die weet wat sterven is, zoals we in deze lijdenstijd gedenken.

Voordat Hij Zelf naar het kruis gaat komt Hij in een sterfhuis. Lazarus is gestorven, vier dagen geleden inmiddels. Als Jezus daar komt is Hij bepaald niet de eerste. Vele Joden zijn reeds gekomen. Martha en Maria zijn gewaardeerd in hun omgeving. Zij die liefde hebben gegeven ontvangen nu liefde van hun omgeving.

Om te troosten zijn ze gekomen. Dat is waardevol. De Heere heeft de mens gemaakt om er voor elkaar te zijn, ook na de zondeval is dit zo gebleven: ‘het is niet goed dat de mens alleen zij’. Gedeelde vreugd is dubbele vreugd, gedeelde smart is halve smart.

Wat hebben ze gezegd, deze Joden? We weten het niet, we horen hun gesprekken niet. Alleen straks, als Jezus bij het graf staat, dan laten ze iets horen: ‘Zie hoe lief Hij hem had’ (vers 36). Ze herkennen de tranen van liefde. Dat is al iets groots: te merken dat een ander hield van je geliefde. ‘Gecondoleerd’ zeggen we dan, we belijden dat we meelijden. Dan hoef je niet altijd veel meer te zeggen. Al is het soms juist ook zo goed om te spreken. En de ander te láten spreken vooral.
De Joden kwamen om Martha en Maria te troosten. Lukte hen dat? Ach, nog steeds staat het verdriet deze vrouwen op het gezicht. Je hoeft ze maar even aan te raken en ze barsten al weer in snikken uit. Ze zijn als Rachel, die zich niet wilde laten troosten (Jer. 31:15). En is het vreemd? Hoe vriendelijk de Joden ook zijn, Lazarus komt er niet door terug. Wat zullen wij troosten? Immers, ‘alle vlees is als gras, en al zijn goedertierenheid als een bloem van het veld’ (Jes. 40:6).

Tóch roept de Heere Zijn knechten er toe op: ‘Troost, troost Mijn volk’. En zijn die knechten alleen de ambtsdragers? Welnee toch? Hij vraagt ons allemaal om voor de ander een trooster te zijn. Niet alleen in daden, maar meer nog in houding. En allermeest in woorden.
Helpen woorden dan? Woorden kunnen zo leeg klinken… Ja, maar niet deze woorden die Hij Zelf ons aanreikt: ‘Zie, hier is uw God’ (Jes. 40:9). Als je dit maar niet zegt om je er je goedkoop van af te maken, maar vanuit de diepe bewogenheid en vaste zekerheid.

Zouden de Joden dat ook gezegd hebben? ‘Martha, richt je op de Heere Jezus!’ Misschien wel, maar dan nog hebben ze Hem niet goed begrepen. Later klinkt hun verwijt: ‘Kon Hij Die de ogen des blinden geopend heeft niet maken dat ook deze niet gestorven ware?’ Ze wisten dat Hij helpen kon, maar wisten ten diepste niet hoe. Toch zou dat het allerbeste geweest zijn waarmee zij Martha en Maria konden troosten: ‘Zie, daar komt uw Heere!’

En zo is het toch? Hij kwam en Hij komt. Misschien voor ons gevoel wel traag en onbegrijpelijk, maar Hij laat Zijn ‘kwijnend volk niet eind’loos in ’t verdriet’. Ook de Heere Jezus komt om Martha en Maria te troosten. En met welk een diepe troost komt Hij dan!

Het wonderlijkste van Zijn vertroosting is nog wel, dat Hij Zelf de dood is ingegaan. Zo was het toen trouwens nog niet, maar een paar dagen later wel, en zo mogen wij van Hem weten. Hij is een Trooster Die eerst Zelf gestorven is! Wij weten niet wat onze geliefde meemaakte toen diegene stierf, maar Hij kent wel de weg in de dood, de diepe eenzaamheid, de grote verschrikking. Er is niemand die zo diep kan medelijden als Hij!

Maar als dit alles was, dan was het nog een schrale troost. Hij heeft de dood overwonnen. Op ziekbedden wordt gestreden tot aan de dood, Hij streed tot in de dood. Hij heeft de angel er uit weggenomen door de schuld te betalen, het oordeel weg te nemen, de hemel te openen. ‘Dood, waar is uw prikkel, hel, waar is uw overwinning?’ Die juichkreet is er alleen waar wij Jezus zien. Daarom, hoe goed ook het is om elkaar te troosten, onze enige volle troost is: het eigendom te zijn van die getrouwe Zaligmaker.

M. van Reenen V.d.m.

Jezus dan gekomen zijnde, vond dat hij nu vier dagen in het graf geweest was.
(Johannes 11:17)

Twee dagen had de Heere Jezus ge­wacht, daarna wilde Hij gaan. De di­s­ci­pe­len hadden daar eerst he­le­maal geen moed voor. Maar blijkbaar wil Hij per se. Daarom spreekt Thomas –wat neerslach­tig– namens allen: ‘Als de Heere dan moet sterven, dan moeten wij Hem niet in de steek laten. Als het dan zo moet, dan moet het maar…’

En zo gaan ze. Na een dag lopen  arriveren ze in het dorpje Bethanië. Er is inmiddels heel wat tijd verstreken. Twee keer een dag reizen, twee dagen wachten. Op het moment dat de boodschapper naar Jezus gestuurd werd, lag Lazarus al op sterven. Nu Jezus arriveert, is het zo dat hij al vier dagen daarvoor gestorven is.

Vier dagen van diepe rouw bij Martha en Maria. Rouw, niet alleen omdat ze hun broer kwijt zijn maar ook omdat ze zich door de Heere in de steek gelaten voelen. Straks zullen we het hen beide horen uitroepen: ‘Heere, als U hier geweest was…!’ Vier dagen waarin de Heere hen voor hun gevoel aan hun lot had overgelaten.
Of moeten we het anders zeggen? Het waren vier dagen van beproeving. Deze tijd van wachten door de Heere Jezus stelde het geloof en de liefde van de twee zussen op de proef. Zouden ze nog op Hem blijven hopen? Zouden ze nog kunnen geloven dat er bij Hem uitkomsten zijn?

Dat te geloven werd wel steeds moeilijker. Eerst, toen Lazarus nog leefde, hoopten ze op genezing. Maar toen hij gestorven was…? Nu ja, misschien helemaal aan het begin; toen Lazarus daar nog zo stil en gaaf lag; wie weet zou de Heere hem dan weer de adem in kunnen blazen zodat hij van zijn bed overeind zo komen. Maar nu, na vier dagen? ‘Hij riekt nu al’ zeggen ze straks, het lichaam is al tot ontbinding over gegaan. Wat kan er dan nog van komen…?

Straks zal blijken dat de Heere ook met die onmogelijkheid raad weet. Maar eerst is vooral dit belangrijk: Hij is toch gekomen!

‘Beter laat dan nooit’ zeggen we wel eens tegen elkaar, maar dat is vaak slechts een schrale troost. Want ‘laat’ is vaak ‘te laat’. Het pro­bleem is al te groot geworden of juist al opgelost. ‘Als je nu pas je gezicht laat zien, dan hoeft het voor mij niet meer.’ Teleurgesteld.

Zo bent u misschien ook wel teleurgesteld geraakt in God. Op het moment dat u Hem het hardst nodig had was Hij er niet. Intussen zijn de problemen onbeheersbaar geworden. Of hebt u ze zelf al opgelost. Het hoeft niet meer…

Toch, hoe begrijpelijk ook, dat is een grote vergissing. Jezus is niet zoals een mens. Wat Hij geeft kan niemand anders geven. Waar wij mee zitten is voor Hem geen onmogelijkheid. En dan, wanneer u meent uzelf geholpen te hebben, wil Hij laten zien dat er bij Hem échte hulp is. Zo bezien is het nooit te laat voor Zijn komst. Behalve dan vanwege ons ongeloof, omdat wij het niet meer willen, omdat wij denken te kunnen beoordelen wanneer het nog zin heeft.

Als Hij komt, wijs Hem dan niet af. Twijfel niet aan Zijn macht en gewilligheid om toch te helpen, en om u veel meer te geven dan u ooit uzelf kunt geven. Als Hij komt, dan komt Hij nog steeds als een volkomen Zaligmaker. Hij neemt alles mee wat u nodig hebt, ook in die nieuwe nood.
Als Hij komt – hoe moet je dat zien? Is Hij niet reeds lang gekomen? Ja, dat is ook waar. Door Zijn Woord komt Hijzelf. Als het Woord open gaat hoort u Zijn stem, en als Zijn stem klinkt dan is Hij er en dan meent Hij het dat u moet en mag geloven. Wat dat betreft hebben we zo vaak aan Hem voorbij gezien. We sloegen Zijn waarschuwingen in de wind, we wezen Zijn nodigingen af…

Toch is er een voller komen. Denk aan Jesaja 40. Daar wordt een prediker opgeroepen om een goede boodschap te brengen. Wat moet hij dan roepen? ‘Zie, hier is uw God’ (vers 9). Het Woord is een belofte, en die belofte wil Hij vervullen, maar dan op Zijn tijd.

Nú mag (en moet) u de beloften Gods omhelzen; ze zijn het waard dat we er 100 % ‘amen’ op zeggen. Maar hoe God Zelf er in mee komt en uw ziel opzoekt, dat is aan Hem. Hij is niet verplicht om direct klaar te staan. Jawel, Hij hoort uw roep, per direct. Hij kan echter wel reden zien om achter te blijven met Zijn krachtige en genadige werking. Hij kan reden hebben om de nood te laten bestaan, ja te doen toenemen – terwijl Hij toch niet onverschillig is, niet werkeloos blijft en al helemaal niet machteloos.

O, als Jezus komt, dan heeft Hij alles bij Zich wat u nodig hebt voor vrede en vastheid en vreugde. Hij neemt de schuld weg, Hij geeft de moeden kracht, Hij verlost uit alle nood. Niet dat je dit direct ten volle voelt (dat komt hiernamaals), maar het is er wel, in Hem Die komt. Zoals hier bij Martha en Maria. ‘Zo Hij vertoeft, verbeid Hem want Hij zal gewisselijk komen en niet achterblijven!’ Hij is nog Dezelfde als toen, vast en zeker.

M. van Reenen V.d.m.

Maar Ik ga heen om hem uit de slaap op te wekken.
(Johannes 11:11)

Straks zijn de kerstdagen voorbij, dan komt het einde van het jaar. Daar werken veel mensen naar toe. ‘Het lijkt wel of er geen nieuw jaar meer komt,’ zo vertelde een ondernemer: iedereen wilde dat dít jaar de klus af zou komen. Afwerken. En dan? Weer bij 0 beginnen. In het nieuwe jaar moet het anders gaan, beter. Een schone lei, nieuwe voornemens. De oude rommel begraven in het oude jaar.

Van die goede voornemens komt natuurlijk maar weinig terecht. Dat komt doordat de persoon dezelfde blijft. Je neemt jezelf mee. Je kunt je oude agenda weggooien, je oude kleding, je oude meubels desnoods – maar jezelf neem je mee. Er is echt iets anders nodig om werkelijk opnieuw te beginnen. De Enige Die daarvoor zorgen kan is Christus.

Hier horen we Hem in gesprek met Zijn discipelen over Lazarus. Eerst heeft Hij twee dagen gewacht, maar nu vertelt Hij dat ze die kant op gaan. Om wat te doen? Om Lazarus wakker te maken. Dat begrijpen de discipelen niet. Slapen is toch gezond voor een zieke?! Maar zó bedoelt de Heere het niet. Hij wil Lazarus opwekken uit de slaap des doods. Op dit moment is dat voor de discipelen nog geheimtaal, maar Jezus weet precies wat Hij zegt. Waarom gebruikt Hij deze woorden? Omdat wat er nu gaat gebeuren zo’n diepe les geeft van Zijn werk.

Wat gaat er gebeuren? Lazarus zal uit de dood opstaan. Dat weet de Heere zeer nauwkeurig. Lazarus is gestorven, en niemand zal er meer iets aan kunnen doen – behalve Jezus. Hij moet er bij komen, en Hij zál komen. En waar Jezus komt, daar moet de dood wijken.

De dood, die Hij hier een slaap noemt. Een slaap, omdat Lazarus mag rusten. Maar een slaap, ook omdat het in het geestelijke precies zo lijkt. Wij belijden dat we geestelijk dood zijn. Dood in de zonden en de misdaden. Maar dat geloven we niet zo. Immers, we doen van alles. En we doen ook nog nuttige en liefdevolle en godsdienstige dingen.

Maar bekijk het dan eens als een slaap. Je ziet het lichaam nog wel ademen, maar het kan niets. Er is leven – maar toch geen leven. Geen werkzaamheid, geen nut, geen contact. Je zou kunnen zeggen: wat heb je nu aan iemand die slaapt…? Nu ja, dan moet je diegene wakker maken, dan is het probleem zo over, toch? Ja, maar uit déze slaap kan niemand je wakker maken. Het is als een coma. Hier is er maar Eén. Als Hij er niet aan te pas komt, dan blijven we steken in de slaap, dan kunnen we onmogelijk opstaan tot eer van God, en dan zullen we eenmaal eeuwig moeten zwijgen…

Maar wat een belofte! ‘Ik ga heen om hem uit de slaap op te wekken!’ De Heere Jezus gaat. Hij gaat de hemel uit, Hij komt op aarde. Andersom zou onmogelijk gaan: Lazarus kon niet naar Hem toe, een bewusteloze zondaar kan de hemel niet bereiken. Daarom is Hij gekomen. ‘Zie, Ik kom, o God, om Uw wil te doen!’ (Psalm 40). En zo mag het deze kerstdagen klinken: ‘Zie, Hij komt, o zondaar, om het hele werk te doen!’

En wat is Zijn werk? In de kern: mensen uit hun doodslaap wakker roepen. Nieuw leven geven. Een leven uit God en met God. Een leven dat nooit meer verdwijnen zal maar zal duren tot in eeuwigheid. Een leven waarin je echt leeft. Je ziet wat eerst duister was, je gaat begrijpen wat voorheen niet landde: ‘O, is dít de waarheid, o, waarom heb ik niet eerder begrepen waar het om gaat, waarom heb ik niet eerder gezien dat God zó is…?!

Dit nieuwe leven groeit uit Zijn leven. Zijn stem heeft de kracht om je op te wekken, Zijn liefde om je te veranderen. ‘Wie in Christus is, die is een nieuw schepsel.’ En dat heb je nodig. Alleen een nieuw jaar (of nieuwe kleding, een nieuw huis,  een nieuwe kerk) verandert niets. Maar als Hij je opgewekt heeft, dan kun je echt zeggen dat het oude achter je ligt.

Is dat echt zo? Je sleurt toch je oude bestaan nog voortdurend met je mee? ‘Was het maar zo dat ik het oude achter me kon laten…’ O ja, er zijn zo veel herinneringen, je schaamt je zo, anderen vergeten niet hoe je was en zelf voel je nog dagelijks je oude natuur.

Maar zie op Jezus! In Hem is een volkomen vergeving en een volkomen vernieuwing. ‘Niet meer ik leef, maar Christus leeft in mij’. Het oude is er nog wel maar telt niet meer en heerst niet meer. Dat is ware vrijheid. Bevrijd van de slavernij van duivel, zonde en dood. Vrij voor Hem.

Alleen… als je dan toch nog dat oude zo ervaart, zo’n last hebt van jezelf? Zie op Jezus, leef dicht bij Hem en vraag om genade om niet bij het oude te leven maar in een ‘nieuw, godzalig leven’. En kijk vooruit. Straks is het oude echt voorbij, dan geen slaperigheid meer maar eeuwig ‘ontwaken tot onsterfelijkheid’.

M. van Reenen V.d.m.

Lazarus, onze vriend, slaapt.
(
Johannes 11:11)

Terwijl in Bethanië iedereen overstuur is, blijft Jezus in het Overjordaanse zo rustig alsof er niets aan de hand is. Eerst blijft Hij rustig twee dagen wachten, daarna vertelt Hij dat ze toch die kant op gaan, net alsof er geen Joden zijn die Hem met de dood bedreigen. Hoe duidelijk blijkt het, dat Hij Heere is! Niets kan Hem afbrengen van Zijn doel. Hoe het ook in ons leven stormt, nooit wordt Hij erdoor omver geblazen. Hij staat erboven.

En Hij staat er midden in! Hij is niet onbewogen, alsof onze zaak Hem niet ter harte gaat. Luister hoe Hij spreekt over Lazarus: ‘onze vriend’. Hij heeft hart voor hem, en voor allen die Hem toebehoren: ‘Ik heet u niet meer dienstknechten (…); maar Ik heb u vrienden genoemd.’ Hoort u het, die uw heil bij Hem gezocht heeft? Hij noemt u Zijn vriend(in). Zou Hij u dan kunnen laten vallen? Nee, zo is Hij niet! En als je nog buiten Hem staat? ‘Hij is het Die ons Zijne vriendschap biedt!’ O, wat een zaligheid als Hij je Zijn vriend wil noemen. Wat een zekerheid dat het dan niet meer verkeerd kan gaan!

De zegen is nog breder. Wie de vriend van Christus is, is het ook van andere christenen. Lazarus is niet alleen Jezus’ vriend maar ook die van Zijn discipelen. ‘Zoete banden die mij binden aan des Heeren lieve volk’. Je gaat elkaar herkennen, je mag liefde ontvangen, en je wilt ook liefde geven: ‘Zou ik niet liefhebben die U liefhebben?’ Dan kun je vanwege het geloof een hele vriendengroep verliezen terwijl je toch ten slotte méér vrienden krijgt dan ooit!

Het is rijk om geestelijke vrienden te hebben, maar het is zalig om Zijn vriend te zijn. ‘Een vriend is iemand die alles van je weet en toch van je houdt’ zo stond op een tegeltje bij mijn ouders thuis. Dat geldt van Hem ten volle: Hij weet alles van je! Dat geldt daar, in het Overjordaanse: Hij weet hoe het met Zijn vriend Lazarus gaat. Dat geldt nu, vanuit de hemel ziet Hij al de Zijnen: ‘Ik weet uw werken en waar gij woont’. Hij kent het hart en heel de toestand van ons leven.

En ook de toestand van het sterven. Hij heeft in Zijn geest ge­zien hoe Lazarus zijn laatste adem uitblies. Dat vertelt Hij nu aan Zijn discipelen. De toestand van de ene gelovige gaat ook de andere aan. Niet voor niets dat we in de kerk ook elkaars noden benoemen!

‘Lazarus, onze vriend, slaapt’. Je zou zeggen dat Hij er wat omheen praat, omdat Lazarus gestorven is. Omfloerst taalgebruik, zoals politici dat gebruiken als ze vervelende beslissingen bekend maken.

Alleen… zo is de Heere Jezus niet! Hij draait nooit ergens omheen, Hij spreekt de waarheid, want Hij is de Waarheid. Hij gaat eerlijk met ons om, ook dan als het ons pijn doet. Waarom dan deze woorden?

Ze zijn waar, dat sowieso. En ze zijn ook wijs. De Heere Jezus is wel eerlijk maar niet bot. Hij is pastoraal, Hij heeft het hart van een goede Herder. Terwijl Hij Zelf volkomen rustig is, voelt Hij wel aan hoe gespannen sommige van Zijn discipelen zijn. Daarom gaat Hij voorzichtig met hen om. In Zijn woorden bereidt Hij hen voor op dat heel pijnlijke van de dood.

En meer dan dat. Hij wil hen hiermee ook anders naar de dood laten kijken. De dood die zo definitief is. Voorgoed valt de scheiding, nooit meer kun je elkaar spreken, nooit meer ook maar even iets aan de ander laten zien, zijn of haar goedkeuring horen. Nooit meer het vuur van de liefde aangewakkerd krijgen, nooit meer vragen naar het werk van God.

Maar nu zegt hier de Heere, dat het ‘nooit meer’ niet ten volle geldt. Het is niet waar dat met de dood alles voorbij is. De dood is als een slaap. En niemand zal zeggen dat met de slaap alles voorbij is! Je zegt elkaar ’s avonds genacht en je verwacht dat je elkaar morgen weer spreken kunt. In die nachtslaap heerst er stilte, dan is er geen gesprek, geen vonk die overslaat. Maar morgen weer!

Zo is het toch ook met de dood. Die is slechts een scheiding voor even. Om straks weer elkaar te begroeten, in die nieuwe morgen. Wat dat betreft niet anders dan een slaap. ‘Ontslapen’ zo hebben de Statenvertalers het weergegeven.

Dit woord wordt in het Oude Testament ook wel gebruikt voor ongelovigen, maar in het nieuwe telkens alleen voor gelovigen. Alleen van hen geldt het echt, dat de dood ten diepste niet anders is dan een rustperiode.

En wat een zegen kan de slaap zijn. Na een vermoeiende dag, met een hoofd vol gedachten – als je dan in slaap mag vallen en ’s morgens ver-frist ontwaken, dan merk je hoe goed het je gedaan heeft. Zo zegt de Heere tegen Zijn moegestreden kinderen: ‘Kom, je mag gaan slapen.’ ‘Zalig zijn de doden die in de Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid.’

Wat een zegen als Christus van je zegt dat je slaapt. Hij weet het immers. En… Hij houdt de Zijnen ook dan in Zijn armen.

M. van Reenen V.d.m.

“Indien iemand in de dag wandelt, zo stoot hij zich niet, overmits hij het licht dezer wereld ziet.”
(Johannes 11:9)

Van uitstel komt bij de Heere Jezus geen afstel. Na het verzoek om snel bij Lazarus te komen heeft Hij twee dagen gewacht, maar dan vindt Hij het toch tijd om te gaan. Terug naar Jeruzalem, de stad waar Hij nog kort geleden met Zijn discipelen vandaan is gegaan.
Waarom is Hij daar eigenlijk weg ge­­gaan? Zijn discipelen kunnen het zich nog goed herinneren. Men pro­­beer­de Jezus te grijpen omdat Zijn woorden niet bevielen (Joh. 10:39). En ze voelen wel aan: als ze Hem gepakt hadden, dan was Hij Zijn leven niet zeker ge­­weest! Daarom zeggen ze dat ook te­gen hun Meester: ‘De Joden heb­­ben geprobeerd U te stenigen!’ Bent U vergeten hoe gevaarlijk het is in Je­­ru­zalem? Als we nu naar Beth­­a­nië gaan, dan zullen ze U vast en zeker alsnog grijpen. Dat wordt Uw dood, en misschien ook wel de onze…

Zo redeneren de discipelen, en gelijk hebben ze – menselijk gezien. Je moet jezelf niet zomaar in gevaar brengen. Het is goed om iemand te willen helpen, maar je moet ook om jezelf denken…

Dit alles moge dan waar zijn, maar het is toch buiten God gerekend. Inderdaad geeft de Heere ons de opdracht om zorgvuldig met ons leven om te gaan, maar Hij geeft ook de opdracht om voor anderen te zorgen. Dat is soms een dilemma, of zelfs een spagaat. Moet je nu de ander maar aan zichzelf overlaten, of moet je over je eigen grenzen heen gaan…?

Hoe gaat de Heere Jezus met dit dilemma om? Vreemd, Hij heeft het er helemaal niet over! Hij hinkt niet op twee gedachten, van de ene naar de andere plicht, maar Hij kijkt verder. Van Wie komt de plicht? De enige plichten die echt je plicht zijn komen van God (daarom ook moest een slaaf gehoorzaam zijn ‘voor de Heere’, Kolossenzen 3:23). Maar geeft deze God alleen opdrachten? O nee, Hij geeft veel meer. ‘Hij zal genad’ en ere geven, Hij zal hun ’t goede niet in nood onthouden…’

En daarop ziet nu de Heere Jezus. Hij weet Zich volkomen verbonden aan Zijn Vader en weet Zich veilig bij Hem. Hij weet Zich alleen bij Hem veilig. Als Hij één stap naast de weg van Zijn Vader zou zetten, dán zou het gevaarlijk zijn. Of als Hij zou weigeren om de weg te gaan.

Omdat aan Zijn discipelen en ons duidelijker te leren gebruikt Hij het voorbeeld van dag en nacht. We kunnen ons het goed voorstellen, dat er in het bergachtige landschap rondom Jeruzalem wegen waren waarvan men zei dat het gevaarlijk was. Steile hellingen, scherpe bochten, rotsblokken op de weg. Je kunt daar zomaar struikelen, vallen, omkomen!

Toch is dat niet helemaal waar. Het hangt er erg vanaf wanneer je gaat. Als je ’s nachts gaat, ja dan is het er gevaarlijk. Dan is zelfs een gladde weg nog gevaarlijk! Maar als je overdag gaat en je kunt de loop van de weg overzien, je kunt de rotsblokken zien liggen, je hebt op tijd in de gaten waar afgronden zijn – dan is het gevaar zo groot niet.

Met degene die ’s nachts wandelt bedoelt de Heere Jezus iemand die naar eigen inzicht handelt. Niet naar de wil van God, niet in opzien tot God. Zo iemand mist het licht, het zicht, de veiligheid. Dan is in feite iedere keuze vol risico’s, dan is iedere levensweg gevaarlijk.

Met degene die overdag wandelt bedoelt de Heere Jezus iemand die in Gods wegen gaat. ‘Ik wandel in het licht met Jezus’. Ja, op die weg zijn gevaren, risico’s, zorgen – maar die kunnen je niet schaden. Wie in Gods wegen gaat, die gaat altijd en overal veilig.

Dit kunnen we verkeerd opvatten. Het is niet zo, dat iemand die in Gods wegen gaat nooit duisternis ervaart (vergelijk Jes. 50:10). Duisternis in de omstandigheden, duisternis in de beleving, duisternis in de toekomst. Maar er is toch iets dat licht is: ‘Uw Woord is mij een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad.’ En nog dieper: het licht van Gods genade: ‘Hoe donker ooit Gods weg moog’ wezen, Hij ziet in gunst op die Hem vrezen’. Daarom, hoe veilig is het om in Zijn wegen te gaan, hoe zeker reis je dan!

Is dat zo? Kan er op die weg niets gebeuren, zijn daar geen gevaren? Daar in Jeruzalem, daar waren toch Jezus’ vijanden, en zij hebben ten slotte Hem toch gegrepen?! Dat is waar, toen en nu: ‘Veel wederwaardigheên, veel rampen zijn des vromen lot’… Maar dat is niet bepalend. Dat gaat slechts over het tijdelijke lot. ‘Vrees niet voor hen die het lichaam kunnen doden maar de ziel niet kunnen doden!’ Wie in Gods handen ligt zal nooit uit Zijn handen vallen.

En andersom…! Wie in de duisternis van zelfgekozen wegen wandelt, die kan soms tijden lang gemakkelijk voorwaarts gaan – maar een keer komt de afgrond die je niet gezien hebt. Het is dan wel tijdelijk gemakkelijk maar eeuwig gevaarlijk. Leven achter de Heere aan of leven zonder de Heere: een verschil van dag of nacht…

M. van Reenen V.d.m.

“Als Hij dan gehoord had dat hij krank was, toen bleef Hij nog twee dagen in de plaats waar Hij was.”
Johannes 11:6

Wij denken wel eens dat we alleen verhoord worden als God direct geeft waar wij om vragen. Maar Zijn verhoring van gelovige gebeden lijkt op een verkeerslicht: groen, rood en oranje. Zo verhoort God op drie manieren: ja, nee en ‘nu nog niet’. In alle gevallen doet Hij dat uit liefde en ten goede.

Zo is het ook hier bij Lazarus. Toen bleek dat hij ernstig ziek was stuurde Martha onmiddellijk iemand naar de Heere Jezus toe. Hopelijk kon Hij spoedig komen. Als Hij op tijd zou zijn, dan zou Hij Lazarus mogelijk nog kunnen genezen! Nu de boodschapper weg is, richting het Overjordaanse, kan Martha niets anders meer doen dan wachten en bidden. ‘O, ik hoop zo dat Hij direct komt!’ Als Lazarus al maar zieker wordt, neemt de spanning toe. Zou de Heere Jezus nog op tijd zijn? Zenuwslopend!

Op die andere plaats is van die span­ning niets te merken. Jezus neemt de tijd. Geen haast, geen stress. Hij blijft nog twee dagen. Het lijkt wel alsof Hij het verzoek niet echt gehoord heeft. Als Hij echt geluisterd had, dan had Hij toch wel de spanning gehoord, het gro­te verlangen dat Hij zo snel mo­ge­lijk zou komen? Martha wilde wel dat Hij kwam zo snel als een ree of een hert over de bergen. Waar­om doet Hij dat niet, ‘waar­om, o Heer’, blijft Gij van verre staan?’

Dat is een bekende vraag. Deze vraag staat in de psalmen, deze vraag kan leven in ons hart. Soms lijkt het alsof de Heere Zich van onze nood niets aantrekt.
Nu moeten we wel eerlijk zijn. Wellicht hebt u Hem ook lang laten wachten. Hij heeft geroepen, maar u hebt niet geantwoord. Het is dan niet vreemd als Hij ons laat wachten en de indruk geeft ons geroep niet te horen. We hebben in dat opzicht geen reden om Hem verwijten te maken. Integendeel, we krijgen meer dan verdiend.

Maar toch… Op grond van Zijn liefde zou je toch vast op verhoring mogen hopen? Er staat dat Hij Lazarus en diens zusters lief had. En Hij zal zijn geliefden toch niet laten staan? Hij heeft toch gezegd dat Hij zál horen degenen die Hem aanroepen? Wat kan het dan het hart benauwen als het zo anders lijkt te zijn. Wat zijn de klachten van de Psalmist begrijpelijk. ‘Hoe lang, o God?’

Maar de Heere vergist Zich niet. Hij wacht twee dagen, precies lang genoeg. Trouwens, als Hij direct was gegaan, dan zou Hij ook te laat zijn geweest. Immers, toen de Heere Jezus uiteindelijk bij het graf kwam, toen lag Lazarus daar al vier dagen! Dus Martha’s haast was (naar menselijke berekening) zinloos. En zo vaak is onze haast ook een ernstige vergissing. Maar belangrijker is, dat de Heere de tijden beheerst. De tijd is Hem niet de baas, Hij komt nooit in tijdnood, Hij schrikt nimmer omdat de tijd zó snel ging, Hij komt nergens te laat.

Jezus bleef aldaar twee dagen. Misschien wel omdat Hij daar nog twee dagen werk te doen had. Dat geldt immers altijd: de Heere werkt meerdere zaken tegelijk. Soms moet de ene gelovige de trein missen, omdat de andere de trein nog moet halen. Soms moet de één een ongeluk krijgen omdat de ander gewaarschuwd moet worden. Soms moet de één wachten omwille van de ander. Denk aan Jaïrus en de bloedvloeiende vrouw.

In elk geval waren deze twee dagen nodig voor Martha en Maria. Want zo zou Hij komen vier dagen na de dood van Lazarus. Waarom dán? We weten daar niet alles van, maar kunnen wel iets zeggen. Na vier dagen was het lichaam al tot ontbinding over gegaan. Als Lazarus dan toch zou opstaan, zou het wonder des te groter zijn. En voor de tijd zou de nood des te dieper zijn. Zo zou Gods genade het meest worden verheerlijkt en het geloof het meest worden versterkt.

Achteraf kun je dus best iets zeggen over de reden van deze ‘vertraging’, maar zelfs al zou dat niet zo zijn, dan nog zou het geloof weten dat God Zich niet vergist. Hij ‘vertraagt de belofte niet’, Hij vergeet Zijn kind niet, Hij minacht het gebed niet. Als wij dat maar zouden geloven, als wij maar zouden erkennen dat Zijn planning zo veel beter is dan de onze, als wij maar alle dingen in Zijn hand zouden kunnen laten – wat zou ons dan veel moedeloosheid bespaard worden.

Daartoe roept de Heere ons op: ‘Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijd.’ Dat is géén reden om onze bekering uit te stellen. Nee, daarvoor geldt: ‘Heden indien gij Zijn stem hoort.’ Hij geeft ons geen dag langer tijd om onbekeerd te blijven! Maar dat is wél reden om gelovig en geduldig te wachten op de tijd en manier die God Zelf het beste acht om al onze nooddruft te vervullen. ‘Zo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal gewisselijk komen en niet achterblijven’.

M. van Reenen V.d.m.

“En Jezus, dat horende, zeide: Deze krankheid is niet tot de dood maar ter heerlijkheid Gods.”
Johannes 11:4

Martha en Maria hebben iemand erop uit gestuurd om de bood­schap aan Jezus over te brengen. Na enige tijd vindt hij de Heere. Vol spanning en bezorgdheid vertelt hij Hem dat Lazarus ziek is. Wat zal de Heere Jezus verdrietig zijn nu Hij hoort van de ziekte van Zijn vriend. Of vol medelijden over de nood van diens zussen. Of vol vuur om er iets aan te gaan doen. Maar niets van dit alles.

De reactie van de Heere is (met eerbied bedoeld) nogal koel. Hij hoort wel wat er is, maar het lijkt Hem weinig te doen. De boodschapper gaat onverrichter zake weer naar huis. De Heere Jezus belooft niet dat Hij zal komen. En zijn woorden klinken niet vol liefde en medelijden.
Nog wordt het wel eens zo ervaren. In je eigen ziel is de nood zo hoog, maar het lijkt wel of dat God niet raakt. Zelf weet je je geen raad, maar God lijkt onbewogen. Dan stormt het in je ziel en roep je met de discipelen: ‘Meester, bekommert het U niet, dat wij vergaan?’ (Markus 4:38).

Maar wie de Heere Jezus kent, die weet wel beter. Hij is geen onbewogen beweger. Hij is geen tiran die er alleen maar op uit is dat het met zijn zaken goed gaat. Ten diepste is God dieper met ons bewogen dan wijzelf. Wij zijn immers degenen die ons in het verderf gestort hebben. Wij zijn degenen die meenden gelukkiger te zijn zonder God. En als dat veranderd is, als we wél ons heil bij God zijn gaan zoeken, dan komt dat doordat Hij aan ons is gaan trekken. Hij laat ons niet zomaar gaan. Maar Hij kijkt wel anders dan wij, Hij weet wat werkelijk goed is.

En zo spreekt de Heere Jezus hier tegen de boodschapper en tegen Zijn discipelen. ‘Deze krankheid is niet tot de dood’ – dat betekent niet dat Hij als het ware Zijn schouders ophaalt en zegt: ‘Het valt allemaal wel mee.’ Hij weet dat Lazarus doodziek is en sterven zal, maar het is alsof Hij zegt: ‘De dood is niet de belangrijkste uitkomst van deze ziekte.’

Zo lijkt het vaak wel. Als iemand in zijn ziekteproces naar het einde toegaat, dan wordt het bed een ‘sterfbed’. En begrijpelijk. Dat is immers het meest aangrijpend. Als het lichaam uitteert, als je een geliefde moet gaan loslaten. De dood lijkt alles te bepalen.

Maar nu zegt de Heere: ‘Kijk zó niet!’ Het gaat niet alleen maar naar de dood toe. De dood is niet het enige dat overblijft, sterven is niet het enige dat daar gebeurt, zelfs niet het grootste dat daar gebeurt. Laat niet het uitzicht op de dood je blind maken voor al het andere dat de Heere juist daar ook werkt. Wat is er dan nog meer? Daar is liefde en zorgzaamheid. Daar is geestelijk onderwijs. En degene die in de Heere sterft, die is naar Huis aan het gaan!

Maar iets gaat daar bovenuit. Bij het sterfbed van iemand als Lazarus of Jakob of David of Johannes. ‘Deze ziekte is ter heerlijkheid Gods!’ Dat is het grootst denkbare. Met voorzichtigheid gezegd: een mooiere ziekte is niet denkbaar. Een ziekte die strekt tot heerlijkheid van God is een gezegende ziekte. En dat geldt voor álle dingen van het leven. Moeilijke en mooie dingen. Het zijn goede, gezegende zaken als ze leiden tot de eer van God.

Dat is immers het doel waarmee we geschapen zijn. God heeft ons geschapen tot Zijn eer. Daar heeft God recht op. Wij stellen onszelf graag centraal, maar we moeten God centraal stellen. En God? Moet Hij ons centraal stellen? Welnee, want het heelal draait niet om ons. God is God, en daarom is Hij de enige Die Zichzelf centraal mag stellen. En Hij zal er ook voor zorgen dat het gebeurt: ‘Dit volk heb Ik voor Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof vertellen’!
En weet u wat het wonder is? Als God in ons leven centraal komt te staan, dan gaat het ook goed met ons. Net als wanneer een vrouw haar man prijst tegenover haar vriendinnen, of wanneer een man tegenover zijn collega’s pocht op zijn echtgenote. Als zij hem centraal stelt en hij haar, dan gaat het goed in het huwelijk.

Nee, God zal nooit ons centraal stellen, dan zou de schepping op zijn kop staan. Maar in Zijn wonderlijke ontferming is Hij wel gericht op ons behoud. Ja, Hij vraagt van ons dat wij Hem verheerlijken, maar Hij zorgt zelf dat Hij ons gelukkig maakt. Wie zichzelf vernedert, die wordt verhoogd (en andersom).

De ziekte van Lazarus is tot heerlijkheid van God. Hoe, dat zullen we nog horen. In elk geval weten we nu al, dat Lazarus en zijn zussen er niet slechter van worden – integendeel. Maar God brengt hen wel in het nauw. Lazarus sterft en Martha en Maria zijn wanhopig. Het gaat door de diepte heen, een diepte waarin zij zich wel afgevraagd hebben of de Heere nog wel aan hen dacht. Maar laat dat maar aan Hem over. Zijn liefde is zo groot… als je die ziet wil je niet anders dan Hem verheerlijken!

M. van Reenen V.d.m.

“En er was een zeker man krank, genaamd Lazarus.”
Johannes 11:1

Lazarus – we lezen eigenlijk niets van hem. Zijn naam wordt zelfs in Lukas 10 niet genoemd. Alleen hier, in Johannes 11 en 12, horen we dat hij de broer van Martha en Maria is. Het gaat hier vaak over hem, maar hijzelf komt nooit aan het woord, hij is het lijdend voorwerp.

Lijden, daarover lezen we wel bij hem. Hij is ziek. En mogelijk was hij altijd al broos. ‘Lazarus’ hebben zijn vader en moeder hem genoemd, afkomstig van ‘God ontfermt zich’. Opmerkelijk is ook, dat deze volwassen man bij zijn zus(sen) in huis woont – bepaald ongewoon in die tijd. En Jezus heeft ooit één persoon in een gelijkenis een naam gegeven, en dat was uitgerekend ‘Lazarus’. Hoe dat ook zij, een krachtige persoon­lijkheid is hij niet geweest, hij doet geen werk van betekenis.

Maar dat is niet doorslaggevend! Het belangrijkste wat er van hem gezegd kan worden is: ‘die Gij liefhebt’ (vers 3). Jezus had hem lief, een liefde die voortkomt uit het hart van God en uitgaat naar het hart van een mens. Van Lazarus in dit geval – maar het wonder is dat er in Gods hart altijd meer ruimte is. Zijn liefde is onuitputtelijk. En in die liefde mocht ook Lazarus delen. Zoals zijn naam was, zo was het: God ontfermt Zich. Daarmee was hij een gelukkig man.

Toch komen er problemen. Lazarus wordt ziek, ernstig ziek. Zo ernstig dat zijn zussen vrezen voor zijn leven en Jezus er bij roepen. Dat is geen kleinigheidje: de Heere Jezus verblijft een paar dagen reizen verderop. Dat ze toch de moeite nemen om Hem te laten roepen betekent wel dat het echt serieus is. Als de Heere Jezus niet komt, dan zal Lazarus moeten sterven, zo voelen Martha en Maria het wel aan.

Dat raakt hen diep, met Lazarus zijn zij opgetrokken, hij hoort er helemaal bij. En vooral Martha heeft altijd al voor hem gezorgd. Wat doet het dan een pijn, als hij zo ernstig ziek wordt. Dat herkennen velen. Als iemand die je liefhebt het moeilijk heeft, heb je het zelf ook moeilijk. Als diegene dan dreigt te sterven, kun je het al helemaal haast niet aanzien. Eigenlijk zou je het liefst dat nare willen wegstoppen. Maar je voelt wel dat dat niet kan. De zonde is in de wereld gekomen, en lijden en dood.

Daarom moet je voor de nood je ook niet verstoppen. Dan voel je niet alleen de nood van het lichaam, niet alleen de nood van het naderende afscheid, maar ook de nood van het leven buiten het paradijs. Ook als je in de goede dagen nog onbekommerd verder kon leven, kun je hier tot bezinning gebracht worden. Niet voor niets zegt Salomo: ‘Het is beter te gaan in het klaaghuis dan in het huis der maaltijden’. En ‘de levende legt het in zijn hart’ (Pred. 7:2).

Maar is dat hier ook zo? Martha en Maria kenden toch ook genade. Had­den zij dan deze les nog nodig? Toch wel. Gods kinderen leven ook bui­ten het paradijs. Zij moeten ook tel­kens weer herinnerd worden aan de ernst van het leven, omdat ze het anders zouden vergeten. En trou­wens, de les was niet alleen voor het gezin zelf: veel Joden wa­ren er ook getuige van. Ieder mens heeft Goddelijk onderwijs nodig.

Maar – onze vragen houden immers nooit op – moet Lazarus daar dan zo onder lijden? Hij was toch een geliefd kind van God, zou God hem dan het lijden niet kunnen besparen? Dat zou God wel kunnen, maar Hij vertelt meestal niet waarom Hij iets wel of niet doet. God is God en niet wij (en dat is maar goed ook). Wel mogen er vragen zijn, maar niet zó dat we Hem ter verantwoording willen roepen. Niet altijd zullen we een antwoord krijgen zoals wij graag zouden zien. En geen werkelijk antwoord zullen we krijgen buiten het geloof om. Slechts in geloof komen we met onze vragen op de juiste plaats: bij het hart van God, met zicht op het kruis en de opstanding van Christus.

En juist daar mag je ook voor je ziel leren, dat het lijden nooit zomaar is. ‘Dien de Heere liefheeft kastijdt Hij’ (Hebr. 12:6), dat wil zeggen dat Hij een ziekte niet geeft om bij Hem vandaan te slaan maar juist om dichter tot Hem te trekken.

Met het oog op Christus krijgt ook die andere tekst vastheid: ‘Wij weten dat degenen die God liefhebben alle dingen medewerken ten goede, namelijk degenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn’ (Rom. 8:28). Niemand die aan God verbonden is, zal achteraf moeten zeggen: het was beter geweest als ik niet ziek was geworden. Achteraf – misschien in dit leven, misschien hierna – zal duidelijk worden waar alles toe gediend heeft, voor jezelf of voor anderen.

Dan mag Gods kind zien hoe alles heeft meegewerkt ten goede. Tot die tijd is het vaak een weten in ge­loof. Dat ligt wel vast maar niet al­tijd duidelijk. Het geloof rust daar­in, dat Gód het weet. Als Jezus’ kruis in je ziel waarde krijgt, dan wordt ook deze wetenschap zekerder. Immers, de grootste nood werd daar tot de grootste zegen!

M. van Reenen V.D.m.

“… hetwelk van haar niet zal weggenomen worden.”
(Luk. 10:42)

Wij kiezen niet zomaar voor het goede. Maar het is wel nodig, en door genade mag je het ook leren. Om ons zover te brengen houdt de Heere ons voor hoe rijk dat is. Zo ook hier, in Zijn woord tot Maria. Martha had het haar erg kwalijk genomen dat ze maar zo ging zitten in plaats van eerst te werken. Maar de Heere Jezus nam het voor haar op: zij had het goede, het beste deel uitgekozen. En waarom het beste deel? Wel, dit zal niet van haar worden weggenomen.

Het werk dat Martha doet wél. Natuurlijk is het nuttig werk: het huis wordt netjes, de magen worden gevuld, voor de nacht heeft iedereen een slaapplek. Maar hoe nuttig dat ook is, het is allemaal tijdelijk. Morgen hebben de gasten weer een lege maag, morgenavond zijn ze weer vermoeid, over een paar dagen is het huis weer vuil.

En zo geldt het voor zo veel dingen waar wij ons (vaak) het meest druk om maken: het is maar voor even. Soms voor een heel leven – maar dan nog: wat is eigenlijk tachtig jaar? ‘De dingen die men ziet zijn tijdelijk’.

Daar zet Paulus wel iets tegenover: ‘de dingen die men niet ziet zijn eeuwig’. We moeten niet vergeten, dat dit ook geldt voor de duivel en de hel: die zijn ook eeuwig… Maar vooral wil Paulus ons wijzen op de dingen van God en Zijn Koninkrijk, daar is ‘het goed dat nimmermeer vergaat’. Zoals de Heere Jezus het ook tegen de Samaritaanse vrouw zei: ‘Het water dat Ik hem zal geven zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven’ (Joh. 4:14).

Wat een zegen dat er een blijvend goed is! Wij zijn allemaal zo kwetsbaar, het leven is kort, de vreugden zijn vergankelijk, de nood is groot, de dood is aangrijpend. Steeds weer worden we er mee geconfronteerd. Maar dan richt de Heere onze aandacht op Hem en op Zijn zaligheid. ‘Zoek toch de dingen die boven zijn!’ Daarvoor geeft Hij ons het Heilig Avondmaal. Tussen al onze aardse maaltijden hier de hemelse maaltijd, die voedt en laaft voor de eeuwigheid.

Daarvoor moest de Heere Jezus eerst naar deze aarde komen. Hij heeft Zijn hemelse heerlijkheid afgelegd, Hij heeft Zijn leven afgelegd, Hij heeft Zijn vreugde afgelegd. Hij liet alles tot een einde komen, opdat Hij ons kon zegenen zonder einde.

Dát moet u zoeken, dat heeft waarde. Doet u dat ook? Of bent u nog te druk met de tijdelijke dingen? Van het ene tijdelijke naar het andere. Als iemand die op een rivier vol ijsschotsen voortgaat. Van de ene schots naar de andere – totdat de rivier uitmondt in de zee. Wat moet hij doen? Eén ding: weg van het ijs, naar de oever! Die Oever is er, de Vaste Rots van ons behoud, Die niet wankelt of bezwijkt, en Die een zaligheid bereid heeft zonder einde. ‘Die, na kortstondig ongeneugt’ mij eindeloos verheugt’.

Mij eindeloos verheugt – dat is wat Maria mocht zeggen. Immers, de Heere Jezus zegt niet alleen dat het goede Deel nooit wordt weggenomen, maar ook dat het van háár niet meer wordt weggenomen. Maria mag er in delen, voor eeuwig.

Denk nog even aan die rivier. Het zou wat zijn, als je aan de oever terecht komt, maar kort na aankomst alsnog de rivier wordt opgejaagd. Nee, wie daar aankomt mag daar blijven. De Heere Jezus zegt immers: ‘Al wie tot Mij komt zal Ik geenszins uitwerpen’. Geenszins, werkelijk nooit meer. Waarom niet? Omdat Hij volkomen getrouw is. Eens gegeven blijft gegeven. Hij geeft het niet om het vervolgens weer terug te nemen. Hij geeft het ook niet om daarna te kijken of wij het vast kunnen houden. Hij geeft Zijn genade vergezeld van de belofte dat deze bron altijd blijft stromen. Hij grijpt onze hand, met de belofte dat Hij nooit meer los zal laten. Hij laat nu delen in Zijn vrede, met de verzekering dat deze een voorsmaak is van de eeuwige vrede.

Zou je het dan niet door slordigheid kunnen verliezen, in ongeloof kunnen kwijtraken? O jawel, wel duizendmaal. Daarom is het Heilig Avondmaal ook zo dringend nodig. We moeten weten dat het vast ligt in Hem en niet in ons. ‘De HEER’ is zo getrouw als sterk, Hij zal Zijn werk voor mij volenden.’

Maar zegt de Heere Jezus dan niet, dat het Maria’s eigen keuze is? Jawel. En zo geldt het ook voor iedere waardige avondmaalganger: die heeft een onberouwelijke keuze gemaakt. Niemand komt tegen zijn zin aan het Avondmaal. Maar die keuze van de ziel is niet de oorzaak van de zaligheid. En die is ook niet de grond van de vastigheid. De ware gelovige keuze betekent immers juist dat je het leven buiten jezelf in Christus zoekt. Zoals die peuter die nauwelijks kan lopen en samen met zijn vader over een smalle brug loopt. ‘Jongen, houd mij maar vast!’ zegt de vader. En dat doet hij: hij klemt zijn knuistje om vaders pink. Maar houdt hij het? Ach welnee, het is vaders hand die hem bewaart, en die alleen.

M. van Reenen V.D.m.

Onze keuze

“Doch Maria heeft het goede deel uitgekozen.”
(Lukas 10:42)

‘Doch’  – dat wijst op een tegenstelling. Maria staat hier tegenover Martha. Terwijl Martha haar verwijten uitspreekt over Maria, laat de Heere Jezus horen dat het juist andersom ligt. Martha heeft zich vergist, Maria niet. Wat deed Martha? Zij werkte of haar leven daar van afhing. Wat deed Maria? Zij was gaan zitten aan de voeten van de Heere Jezus om Zijn woord te horen. En daarvan zegt Hij nu, dat zij de goede keuze gemaakt heeft.

Maar hoe zit dat nu met onze keu­zes? Kunnen wij ‘kiezen voor Jezus’? Van nature kiezen we toch al­le­n voor de duivel? Dat is ook zo, en ieder die zichzelf wat heeft leren kennen zal dat ook ont­dekt hebben: je hart is geneigd ten kwa­de, ja zelfs om God en je naas­te te haten. Toch spreekt de Bijbel over goede keuzes. Hoe zit dat?

We kunnen dan zeggen: als wij voor de Heere kiezen, heeft Hij eerst voor ons gekozen (vgl. Joh. 15:16). Ten diepste begint iedere goede keuze bij God Zelf. Dat moeten we belijden in ootmoed, dat mogen we belijden in dankbaarheid. Dat mogen we ech­ter niet zeggen om dan de ver­ant­woor­delijkheid van ons af te schui­ven! Met onze keuze voor de zon­de nemen we immers telkens een ver­antwoordelijkheid op ons! Namelijk om niet te kiezen voor God…

Daarom roept de Heere ons op om te kiezen, zoals Elia op de Karmel: ‘Als de Heere God is, volg Hem na; en als Baäl God is, volg Hem na!’ Als de wereld u echte vreugde geeft, als de duivel u zalig maakt, volg Hem dan na, en ga er ook helemaal voor! Maar als dat niet zo is, en als u gelooft dat alleen de Heere dat doen kan, geef u dan aan Hem over. En als u er dan achter komt dat dit niet lukt? Dan hebt u eens te meer reden om tot Hem te vluchten, opdat Hij ook uw hart de juiste keuze zal leren maken!

Juist die afhankelijkheid laat Maria hier zien. Zij zit aan Zijn voeten, zij laat zich onderwijzen. Maria was van zichzelf ook geen prater, misschien heeft ze daardoor ook eens te meer mogen leren dat ‘het niet is desgenen die wil, nog desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods’ (Rom. 9:16). Die les heeft ze eenmaal geleerd en is ze nooit meer kwijt geraakt.

We kunnen ons dus nooit achter Gods verkiezing verschuilen om zelf geen keuze te hoeven maken. Integendeel, we beseffen dan eens te meer dat we op God aan­gewezen zijn! ‘Kiezen voor Jezus’  is je overgeven aan Zijn genade.

Maar dat ‘kiezen’ heeft ook een praktische kant. Daar lijkt de Heere Jezus ook wel op te wijzen, als Hij nu juist Martha’s gedrag tegenover dat van Maria zet. Ze hebben op dat moment elk een keuze gemaakt voor een bepaalde tijdsbesteding. Maria koos ervoor te gaan zitten, Martha koos ervoor te gaan rennen. Dat was een praktische keuze, die ook te maken had met karakter. Dat was ook een geestelijke keuze, die te maken had met waar hun hart naar uitging.

Zo maken we iedere dag keuzes. We maken praktische keuzes, die soms bijna vanzelf gaan. Want ja, we hebben nu eenmaal dat beroep, we zijn nu eenmaal druk, we hebben nu eenmaal zo’n karakter, anderen doen nu eenmaal een beroep op ons… Toch is dat nooit het hele verhaal. Hoe we onze tijd invullen is wel degelijk ook een persoonlijke keuze en zegt wel degelijk ook iets over wat we belangrijk vinden.

Hoewel… misschien vinden we het maar in zekere zin belangrijk. Want hoe vaak gebeurt het niet dat we aan het einde van de dag denken: ‘Ik heb toch de verkeerde keuzes gemaakt, ik ben niet toegekomen aan wat ik eigenlijk had willen of moeten doen…’ Dus ergens ligt er wel een overtuiging dat het anders zou moeten, maar we komen er niet toe om die keuzes ook te maken. Dan trekt een verkeerde macht aan de teugels van onze wil!

Wat een zegen dan, dat de Heere Jezus ons dit voorbeeld van Maria voorhoudt! Hier leren we immers, wat er nodig is voordat we onze dagelijkse, praktische keuzes maken: leren wat er echt nodig is. Hier leren we ook, waar we de genade daarvoor kunnen ontvangen: aan Zijn voeten. Hier leren we ook, dat de keuze voor het goede ten diepste niet zwaar is, omdat je hier niet hoeft te presteren maar mag ontvangen. Jawel, om die keuze te maken moet je strijden, tegen jezelf en tegen allerlei lokroepen, maar als deze keuze gemaakt is mag je loslaten: ‘hier wordt de rust geschonken’!

Hoe ga je hier nu praktisch mee om? Daarvoor is de ‘stille tijd’ zo’n zegen: de dag beginnen met Gods Woord en in gebed tot God. Daar mag je iedere dag leren wat goed en nodig is. Als je je hele agenda in Zijn handen legt en uit Zijn handen terugkrijgt, dan zul je je tijd niet verkeerd besteden. Het is waar: door de zonde zal dit nooit volmaakt gebeuren, maar het mag hier al wel beginnen: ‘Maria heeft het goede deel uitgekozen.’ U ook?

M. van Reenen V.D.m.