1 Koningen 16:34 t/m 1 Koningen 17:9
1 Koningen 16
34. In zijn dagen bouwde Hiël, de Betheliet, Jericho; op Abíram, zijn eerstgeboren zoon, heeft hij haar gegrondvest, en op Segub, zijn jongsten zoon, heeft hij haar poorten gesteld; naar het woord des HEEREN dat Hij door den dienst van Jozua, den zoon van Nun, gesproken had.
1 Koningen 17
1. En Elía, de Tisbiet, van de inwoners van Gilead, zeide tot Achab: Zo waarachtig als de HEERE, de God Israëls, leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, indien deze jaren dauw of regen zijn zal, tenzij dan naar mijn woord.
2. Daarna geschiedde het woord des HEEREN tot hem, zeggende:
3. Ga weg vanhier en wend u naar het oosten, en verberg u aan de beek Krith, die vóór aan de Jordaan is.
4. En het zal geschieden dat gij uit de beek drinken zult; en Ik heb den raven geboden, dat zij u daar onderhouden zullen.
5. Hij ging dan heen en deed naar het woord des HEEREN; want hij ging en woonde bij de beek Krith, die vóór aan de Jordaan is.
6. En de raven brachten hem des morgens brood en vlees, desgelijks brood en vlees des avonds; en hij dronk uit de beek.
7. En het geschiedde ten einde van vele dagen, dat de beek uitdroogde; want geen regen was in het land geweest.
8. Toen geschiedde het woord des HEEREN tot hem, zeggende:
9. Maak u op, ga heen naar Zarfath, dat bij Sidon is, en woon aldaar; zie, Ik heb daar een weduwvrouw geboden dat zij u onderhoude.